Add parallel Print Page Options

Gods zorgt voor zijn volk

66 De hemel is mijn troon, zegt de Here, en de aarde mijn voetenbank, welke tempel kunt u voor Mij bouwen die Mij tot een huis zou kunnen zijn om daarin te wonen? Mijn hand heeft dat alles toch gemaakt, zij zijn mijn eigendom. Toch rust mijn oog op de man met een nederig en verslagen hart die beeft voor mijn woord. Maar zij die hun eigen wegen kiezen en behagen scheppen in hun zonden, zijn vervloekt. God zal hun offers niet aanvaarden. Als zulke mensen een os offeren op het altaar van God, is het net zo min aanvaardbaar voor Hem als een mensenoffer. Als zij een lam offeren of een graanoffer brengen, is dat voor God hetzelfde als wanneer zij een hond of het bloed van een zwijn op zijn altaar leggen! Als zij reukwerk voor Hem verbranden, rekent Hij hun dat aan alsof zij een afgod zegenen. Ik zal hun grootste angsten laten uitkomen, want toen Ik hen riep, weigerden zij te antwoorden en toen Ik tegen hen sprak, wilden zij niet luisteren. Integendeel, zij deden kwaad voor mijn ogen en kozen dát waarvan zij wisten dat Ik het verafschuwde.

Luister naar de woorden van de Here, allen die Hem vrezen en beef voor zijn woorden: uw broers haten en verstoten u, omdat u trouw bent aan mijn naam. ‘Glorie aan God,’ spotten zij, ‘laat ons uw geluk in de Here maar eens zien!’ Zij zullen te schande worden gemaakt. Wat is dat voor een opschudding in de stad? Wat komt daar voor een vreselijk lawaai uit de tempel? Het is de stem van de Here, die vergelding over zijn vijanden brengt. 7,8 Wie heeft ooit zoiets vreemds gezien of gehoord? Want in één dag zal plotseling een volk, Israël, worden geboren, zelfs nog voordat de weeën zijn begonnen. Nauwelijks begon de pijn of de baby was er al. Het volk is ontstaan. Zou Ik de geboorte op gang brengen zonder dat een kind gebaard wordt? vraagt de Here, uw God. Nee! Nooit! 10 Wees blij met Jeruzalem en verheug u met haar, allen die van haar houden en die om haar rouwden. 11 Wees blij om Jeruzalem, drink met volle teugen van haar glorie zoals een kind drinkt en verzadigd wordt aan zijn moeders borst. 12 Voorspoed zal Jeruzalem als een rivier overspoelen, zegt de Here, want Ik zal het sturen, de rijkdommen van andere volken zullen naar haar toestromen. Haar kinderen zullen aan haar borst worden gevoed, op haar heup worden gedragen en op haar schoot worden geknuffeld. 13 Ik zal u daar troosten, zoals een kind wordt getroost door zijn moeder. 14 Als u Jeruzalem ziet, zal uw hart blij zijn. U zult een stralende gezondheid krijgen. De hele wereld zal Gods goede hand op zijn volk zien rusten, evenals zijn toorn over zijn vijanden.

15 Want kijk, de Here zal komen met vuur en snelle wagens van vervloeking en Hij zal zijn toorn als een vuur alles laten verbranden. 16 Want de Here zal de wereld met vuur en met zijn zwaard straffen en het aantal slachtoffers zal groot zijn! 17 Zij die afgoden aanbidden, verscholen achter een boom in de tuin en daar feestvieren met varkensvlees, muizen en ander verboden voedsel, zullen ellendig aan hun einde komen, zegt de Here. 18 Ik zie heel goed wat zij doen, Ik weet wat zij denken, daarom is het tijd geworden alle volken rond Jeruzalem te verzamelen, waar zij mijn glorie zullen zien. 19 Ik zal een machtig wonder onder hen doen en zij die aan het oordeel ontkomen, zal Ik als zendelingen uitzenden naar de volken: naar Tarsis, Pul, Tubal, Lud, Jawan en naar de landen overzee die niet hebben gehoord van mijn faam, noch mijn glorie hebben gezien. Daar zullen zij mijn glorie bekendmaken onder volken die Mij niet kennen. 20 En zij zullen al uw broeders uit alle volken mee terugbrengen als een geschenk voor de Here, op paarden, in rijtuigen, op draagstoelen, muildieren en snelle kamelen, naar mijn heilige berg, naar Jeruzalem, zegt de Here. Het zal lijken op de offers die in de oogsttijd de tempel binnenstromen, gedragen in vaten, die aan de Here zijn gewijd. 21 En Ik zal enkelen van hen die terugkeren, aanwijzen als mijn priesters en Levieten, zegt de Here. 22 Zo zeker als mijn nieuwe hemel en aarde zullen bestaan, zo zeker zult u voor altijd mijn volk zijn, met een naam die nooit zal verdwijnen.

23 De hele mensheid zal Mij week in, week uit, maand in, maand uit komen aanbidden. 24 Zij zullen uitgaan en de dode lichamen zien van hen die tegen Mij opstonden, want de worm die aan hen knaagt zal nooit sterven, hun vuur zal niet doven en zij zullen een vreselijke aanblik vormen voor de hele mensheid.

Read full chapter

Als íemand op zijn afstamming en inspanning kon vertrouwen, was ík het wel. En als anderen dus denken op hun Joodse afstamming en eigen inspanning te kunnen vertrouwen, dan kan ik dat nog veel meer! Volgens voorschrift werd ik op de achtste dag besneden, ik ben een echte Jood uit de stam van Benjamin, een echte Hebreeër. Wat het naleven van de Joodse wetten betreft, behoorde ik tot de Farizeeën. Ik was zo fanatiek dat ik de christenen probeerde uit te roeien. Ik week zelf op geen enkel punt van de wetten af en er was in dat opzicht dan ook niets op mij aan te merken. Maar al deze dingen, waar ik vroeger zoveel waarde aan hechtte, zijn voor mij waardeloos geworden omdat ze mij afhielden van Christus.

Echt, ik beschouw zelfs alles als waardeloos, omdat niets meer waarde heeft dan het kennen van Christus Jezus. Ik heb alles als vuilnis weggegooid om Christus te kunnen ontvangen en één met Hem te zijn. Ik reken er niet meer op dat ik het met God in orde kan maken door het houden van allerlei wetten. Nee, daarvoor vertrouw ik nu op Christus. Hij maakt het goed tussen ons en God, als wij maar in Hem geloven. 10 Het enige wat ik wil, is Christus kennen en ervaren hoe groot de kracht is, waardoor Hij uit de dood is opgestaan. Ik wil ervaren wat het betekent om met Hem te lijden en te sterven 11 om uiteindelijk te komen tot de opstanding uit de dood.

12 Daarmee wil ik niet zeggen dat ik er al ben of dat ik al volmaakt ben, maar ik blijf wel doorgaan om eens te kunnen grijpen waarvoor ook Christus Jezus mij gegrepen heeft. 13 Ik denk niet dat ik daarin al geslaagd ben, broeders en zusters, 14 maar één ding weet ik zeker—en daarbij vergeet ik wat achter me ligt en strek ik mij uit naar wat voor mij ligt—ik snel recht op mijn doel af, ik wil de prijs behalen die in de hemel voor mij klaarligt, nu God mij door Christus Jezus geroepen heeft.

15 Ik hoop dat alle gelouterde christenen onder u het daarover eens zijn. Mocht u er op enig punt anders over denken, dan zal God ook dat wel aan u duidelijk maken. 16 Maar laten wij in ons gedrag wel consequent doorgaan op de ingeslagen weg.

17 Vrienden, volg mijn voorbeeld en let goed op hen die dat al doen. 18 Want wat ik u al zo vaak gezegd heb, zeg ik nu met tranen in mijn ogen: er zijn velen die zich in hun levenswandel als vijanden van het kruis van Christus gedragen. 19 Zij zijn op weg naar de ondergang, hun buik is hun god en hoe schandaliger zij leven, hoe mooier zij het vinden. Het enige waaraan zij denken, zijn de dingen van deze wereld. 20 Wij zijn echter, al wonen wij hier op aarde, burgers van een stad in de hemel en van daar verwachten wij ook onze Verlosser, de Here Jezus Christus. 21 Door de onbeperkte kracht waarmee Hij alles aan Zich onderwerpt, zal Hij ons sterfelijke lichaam veranderen in een hemels lichaam dat net zo sterk en schitterend is als het Zijne.

Read full chapter

74 Een leerzaam gedicht van Asaf.

O God, waarom stuurt U ons bij U weg?
Waarom ontbrandt uw toorn tegen ons,
de schapen van uw kudde?
Houd toch in gedachten dat wij van U zijn,
U hebt ons volk uitgekozen als uw eigen volk.
En in Jeruzalem hebt U uw woning gekozen.
Kom toch naar de puinhopen en kijk
hoe uw tegenstanders uw heilig huis hebben verwoest.
Zij maakten lawaai in uw tempel
en hebben er hun eigen afgoden neergezet.
Het leek wel of er iemand
met een bijl was tekeergegaan.
Met allerlei werktuigen hebben zij
het houtsnijwerk in uw tempel vernield.
Zij hebben de tempel in brand gestoken
en uw woning helemaal platgebrand,
nu is het geen heilige plaats meer.
Zij maakten plannen
om het hele volk te onderdrukken
en hebben alle heiligdommen in het land verbrand.
Nu hebben wij geen zichtbare tekenen van de eredienst meer
en er is geen profeet meer te bekennen.
Niemand van ons weet hoelang dit nog moet duren.
10 Hoelang zal de vijand nog de spot met ons drijven, o God?
Zal hij U altijd blijven bespotten?
11 Waarom doet U niets?
Waarom slaat U hen niet neer?
Uw hand is toch machtig?
Vernietig hen toch!
12 Toch is God al sinds mensenheugenis onze Koning!
Hij zorgt overal voor bevrijding.
13 U hebt de zee gespleten door uw kracht,
U hebt de zeemonsters vernietigd.
14 U hebt de koppen van het zeemonster Leviatan vermorzeld
en als voedsel aan de dieren in de woestijn gegeven.
15 U laat bronnen en beken ontspringen en stromen,
U laat ook de altijd stromende rivieren opdrogen.
16 De dag is van U en ook de nacht is uw bezit.
U hebt het licht en de zon geschapen.
17 U hebt de grenzen van land en water vastgesteld.
Zomer en winter hebt U gemaakt.
18 Kijk toch eens, Here,
hoe de tegenstanders U bespotten,
dit dwaze volk wil niet naar U luisteren.
19 Bescherm uw volk tegen de heidenen,
lever uw volk niet aan hen uit.
Spaar het leven van uw volgelingen,
die er jammerlijk aan toe zijn.
20 Denk aan het verbond dat U met hen sloot,
want overal steekt het geweld de kop op.
21 Stel hen die onderdrukt worden, niet teleur.
Laten de armen en verdrukten reden hebben
uw naam te loven en te prijzen.
22 Kom er toch bij, o God!
Voert U de strijd voor ons.
En denk eraan hoe die dwaze ongelovigen
U de hele dag bespotten.
23 Vergeet niet hoe uw vijanden
tegen U schreeuwen,
hoe zij die niet bij U willen horen,
tegen U tieren.
Het stijgt allemaal omhoog tot U.

Read full chapter

15 Goddeloze! Loer niet op de rechtvaardige! Gebruik geen geweld tegen zijn woonplaats.
16 Want de rechtvaardige kan vaak vallen, maar zal net zo vaak weer opstaan. De goddelozen zullen echter over hun eigen wandaden struikelen.

Read full chapter