Add parallel Print Page Options

Het raadsel van de grote arend

17 Daarop kreeg ik de volgende boodschap van de Here: ‘Mensenzoon, geef het volk Israël het volgende raadsel op: “Dit zegt de Oppermachtige Here: 3,4 een grote arend met brede, krachtige vleugels, vol kleurige, lange veren, vloog naar de Libanon. Hij rukte de top van een grote ceder af en bracht die naar een handelsstad, waar hij haar in de grond plantte. Daarna haalde hij wat zaad uit uw land en zaaide dat in de vruchtbare grond langs een brede rivier, waar het even snel opgroeide als een wilg. De top schoot wortel en groeide uit tot een lage, maar breed uitgroeiende wijnstok, waarvan de ranken zich naar de arend toekeerden en de wortels zich stevig in de grond verankerden. De ranken waren sterk en ook sproten er mooie bladeren uit de wijnstok voort. Maar toen er een andere grote arend voorbijkwam met brede vleugels en veel veren, strekte plotseling de wijnstok zijn wortels en ranken naar hem uit en vroeg als het ware de arend om water, terwijl hij toch in goede aarde stond met genoeg water om een uitstekende wijnstok met veel bladeren en vruchten te worden. De Oppermachtige Here vraagt nu: moet Ik deze boom laten groeien en bloeien? Nee! Ik zal hem met wortel en al uit de grond rukken! Ik zal zijn takken vol fruit wegkappen en zijn bladeren laten verdorren. Hij zal gemakkelijk ontworteld kunnen worden, daar zullen niet veel mensen en weinig inspanning voor nodig zijn. 10 Zelfs als de wijnstok verplant zou worden, is het de vraag of hij het zal uithouden. Nee, toch niet, want als de oostenwind er overheen jaagt, zal hij volledig verdorren. Hij zal sterven in diezelfde goede aarde waarin hij eerst zo goed groeide.” ’

11 Toen kreeg ik de volgende boodschap van de Here: 12,13 ‘Vraag deze opstandige Israëlieten: “Weet u niet wat dit raadsel betekent? Ik zal het u vertellen. Koning Nebukadnezar van Babel—de eerste van de twee arenden—kwam naar Jeruzalem en voerde haar koning en functionarissen—de top van de boom en haar loten—weg naar Babel. Nebukadnezar sloot daarop een overeenkomst met een lid van de koninklijke familie—Zedekia—en liet hem een eed van trouw zweren. Hij plantte een jonge plant in vruchtbare grond langs een brede rivier en verbande de regeringsleiders, 14 zodat het koninkrijk niet weer de kracht zou krijgen om opnieuw in opstand te komen. Alleen door zich aan de overeenkomst te houden, kon het koninkrijk blijven bestaan. 15 Maar ondanks dat kwam Zedekia opnieuw in opstand tegen Babel. Hij zond afgevaardigden naar Egypte en vroeg om een groot leger en vele paarden om Nebukadnezar te bestrijden. Maar zal het hem goed gaan nadat hij zo al zijn beloften heeft gebroken? Zal hij in zijn opzet slagen? 16 Nee! Want,” zegt de Here, “het staat voor Mij vast dat de koning van Israël zal sterven. Nebukadnezar zal de boom met wortel en tak uit de grond trekken! Zedekia zal in Babel sterven. In het land van de koning die hem zijn macht gaf en wiens overeenkomst hij verachtte en verbrak. 17 De farao en zijn machtige leger zullen hem niet kunnen helpen als de koning van Babel Jeruzalem opnieuw belegert en vele slachtoffers maakt. 18 Want de koning hield zich niet aan zijn belofte, nadat hij gehoorzaamheid had gezworen. Daarom zal hij niet ontkomen.” 19 De Oppermachtige Here zegt: “Zo waar Ik leef, Ik zal hem straffen omdat hij zich niet hield aan de plechtige eed die hij in mijn naam had afgelegd. 20 Ik zal mijn net over hem heen gooien en hij zal in mijn valstrik lopen. Ik zal hem naar Babel brengen en daar met hem afrekenen om zijn ontrouw aan Mij. 21 De beste soldaten van zijn leger zullen op de vlucht met het zwaard worden gedood en zij die in de stad overblijven, zullen over de vier windstreken worden verspreid. Dan zult u weten dat Ik, de Here, deze woorden heb gesproken.”

22,23 De Oppermachtige Here zegt: “Ik zal Zelf het mooiste twijgje van de top van de hoogste ceder nemen en dat planten op de top van de hoogste berg. Het zal uitgroeien tot een prachtige ceder, met veel takken en vruchten. Allerlei dieren zullen onder die boom bijeenkomen en zijn takken zullen bescherming bieden aan alle soorten vogels. 24 Iedereen zal moeten erkennen dat Ik, de Here, die hoge bomen omhak en lage bomen verhoog, de groene boom laat verdorren en de dorre boom laat bloeien. Ik, de Here, heb dit gezegd en zal het ook doen.”’

Two Eagles and a Vine

17 The word of the Lord came to me: “Son of man, set forth an allegory and tell it to the Israelites as a parable.(A) Say to them, ‘This is what the Sovereign Lord says: A great eagle(B) with powerful wings, long feathers and full plumage of varied colors came to Lebanon.(C) Taking hold of the top of a cedar, he broke off(D) its topmost shoot and carried it away to a land of merchants, where he planted it in a city of traders.

“‘He took one of the seedlings of the land and put it in fertile soil. He planted it like a willow by abundant water,(E) and it sprouted and became a low, spreading vine. Its branches(F) turned toward him, but its roots remained under it. So it became a vine and produced branches and put out leafy boughs.(G)

“‘But there was another great eagle with powerful wings and full plumage. The vine now sent out its roots toward him from the plot where it was planted and stretched out its branches to him for water.(H) It had been planted in good soil by abundant water so that it would produce branches,(I) bear fruit and become a splendid vine.’

“Say to them, ‘This is what the Sovereign Lord says: Will it thrive? Will it not be uprooted and stripped of its fruit so that it withers? All its new growth will wither. It will not take a strong arm or many people to pull it up by the roots.(J) 10 It has been planted,(K) but will it thrive? Will it not wither completely when the east wind strikes it—wither away in the plot where it grew?(L)’”

11 Then the word of the Lord came to me: 12 “Say to this rebellious people, ‘Do you not know what these things mean?(M)’ Say to them: ‘The king of Babylon went to Jerusalem and carried off her king and her nobles,(N) bringing them back with him to Babylon.(O) 13 Then he took a member of the royal family and made a treaty(P) with him, putting him under oath.(Q) He also carried away the leading men(R) of the land, 14 so that the kingdom would be brought low,(S) unable to rise again, surviving only by keeping his treaty. 15 But the king rebelled(T) against him by sending his envoys to Egypt(U) to get horses and a large army.(V) Will he succeed? Will he who does such things escape? Will he break the treaty and yet escape?(W)

16 “‘As surely as I live, declares the Sovereign Lord, he shall die(X) in Babylon, in the land of the king who put him on the throne, whose oath he despised and whose treaty he broke.(Y) 17 Pharaoh(Z) with his mighty army and great horde will be of no help to him in war, when ramps(AA) are built and siege works erected to destroy many lives.(AB) 18 He despised the oath by breaking the covenant. Because he had given his hand in pledge(AC) and yet did all these things, he shall not escape.

19 “‘Therefore this is what the Sovereign Lord says: As surely as I live, I will repay him for despising my oath and breaking my covenant.(AD) 20 I will spread my net(AE) for him, and he will be caught in my snare. I will bring him to Babylon and execute judgment(AF) on him there because he was unfaithful(AG) to me. 21 All his choice troops will fall by the sword,(AH) and the survivors(AI) will be scattered to the winds.(AJ) Then you will know that I the Lord have spoken.(AK)

22 “‘This is what the Sovereign Lord says: I myself will take a shoot(AL) from the very top of a cedar and plant it; I will break off a tender sprig from its topmost shoots and plant it on a high and lofty mountain.(AM) 23 On the mountain heights(AN) of Israel I will plant it; it will produce branches and bear fruit(AO) and become a splendid cedar. Birds of every kind will nest in it; they will find shelter in the shade of its branches.(AP) 24 All the trees of the forest(AQ) will know that I the Lord bring down(AR) the tall tree and make the low tree grow tall. I dry up the green tree and make the dry tree flourish.(AS)

“‘I the Lord have spoken, and I will do it.(AT)’”