
1 Kronieken 9 BasisBijbel (BB)Lijst van mannen die in Jeruzalem komen wonen na terugkeer uit hun gevangenschap in Babel9 Alle Israëlieten stonden opgeschreven op namenlijsten in de boeken met de geschiedenis van de koningen van het volk Israël. [a] 10 Van de priesters: Jedaja, Jojarib, Jachin, 11 Azarja, de zoon van Hilkia, die een zoon was van Mesullam, die een zoon was van Zadok, die een zoon was van Merajot, die een zoon was van Ahitub. Azarja had de leiding in de tempel van God. 12 Verder Adaja, de zoon van Jeroham, die een zoon was van Pashur, die een zoon was van Malchia. Massai, de zoon van Adiël, die een zoon was van Jazera, die een zoon was van Mesullam, die een zoon was van Mesillemit, die een zoon was van Immer. 13 Samen met de familiehoofden kwamen in totaal 1760 priesters terug, moedige mannen die God dienden in de tempel. 14 Van de Levieten: 17 De poortwachters van het heiligdom: 25 Sallum, Akkub, Talmon en Ahiman hadden om de beurt een week dienst met een aantal andere Levieten uit de dorpen. 26 Zij waren de vier belangrijkste poortwachters van de Levieten. Ze moesten ook toezicht houden op de kamers en de schatkamers van de tempel. 27 Ze brachten de nacht door bij de tempel, om de tempel te bewaken. Ook moesten ze elke dag 's morgens de poortdeuren open zetten. 28 Sommigen van hen zorgden voor de voorwerpen die voor de dienst gebruikt werden. Ze telden alles als het naar buiten gebracht werd en als het weer werd opgeborgen. 29 Anderen moesten zorgen voor de heilige voorwerpen en voor het meel, de wijn, de olijf-olie, de wierook en de specerijen. 30 Maar andere priesters maakten de wierook klaar. 31 En Mattitja, één van de Levieten, (hij was de oudste zoon van Sallum uit de familie van Korach) moest toezicht houden op het bakken van de broden en platte koeken. 32 Een aantal mannen uit de familie van Kehat moest elke heilige rustdag de heilige broden [c] neerleggen. 33 Maar de zangers (familiehoofden van de Levieten) hoefden verder geen werk te doen in de tempel. Want ze waren dag en nacht met hun eigen taak bezig. 34 Dit waren de familiehoofden van de Levieten. Ze woonden in Jeruzalem. De familie van koning Saul35 In Gibeon woonde Jehiël (de vader van Gibeon) met zijn vrouw Maächa. 36 Verder woonden daar zijn oudste zoon Abdon en zijn andere zonen: Zur, Kis, Baäl, Ner, Nadab, 37 Gedor, Ahio, Zacharja en Miklot. 38 Miklot kreeg een zoon: Simeam. Zij vertrokken uit Gibeon en gingen bij hun familie in Jeruzalem wonen. 39 Ner kreeg een zoon: Kis. Kis kreeg een zoon: Saul. Saul kreeg zonen: Jonatan, Malkisua, Abinadab en Esbaäl. 40 Jonatan kreeg een zoon: Meribbaäl. [d] Meribbaäl kreeg een zoon: Micha. 41 De zonen van Micha waren: Piton, Melech, Taërea en Achaz. 42 Achaz kreeg een zoon: Jaëra. Jaëra kreeg zonen: Alemet, Azmavet en Zimri. Zimri kreeg een zoon: Moza. 43 Moza kreeg een zoon: Bina. Bina's zoon was Refaja. Zijn zoon was Elasa. Zijn zoon was Azel. 44 Azel had zes zonen: Azrikam, Bochru, Ismaël, Searja, Obadja en Hanan. Dit zijn de zonen van Azel. Footnotes:
BasisBijbel (BB) By Stichting BasisBijbel |