Add parallel Print Page Options

14 Koning Josia sloeg de godenbeelden stuk, hakte de heilige palen om en gooide er mensenbotten neer.[a]

15 Ook het altaar in Bet-El[b] dat Jerobeam, de zoon van Nebat, had gemaakt, brak hij af. Hij stak het in brand en wat ervan overbleef verpulverde hij tot stof. De heilige paal liet hij verbranden. 16 Toen zag hij de graven op de berg. Hij liet de botten eruit halen. Hij verbrandde ze op het altaar, om zo het altaar onrein te maken. Zo gebeurde wat de profeet had gezegd in de tijd van koning Jerobeam.[c]

Read full chapter

Footnotes

  1. 2 Koningen 23:14 Van mensenbotten werd een plaats onrein, zodat die plek niet meer geschikt was om offers aan de god te brengen.
  2. 2 Koningen 23:15 Bet-El lag in het koninkrijk Israël, dus eigenlijk had koning Josia daar niets te maken. Maar het koninkrijk Israël bestond in die tijd niet meer, doordat hun koning en alle bewoners gevangen waren meegenomen naar Assur. Daardoor kon Josia dat doen.
  3. 2 Koningen 23:16 Dat was 300 jaar eerder gezegd. Lees 1 Koningen 13:1-3.