Add parallel Print Page Options

De dood van Izebel

30 Jehu ging naar Jizreël. Toen Izebel dat hoorde, maakte ze zich op, versierde haar haar en keek uit het raam. 31 Toen ze Jehu door de poort zag binnen rijden, riep ze naar hem: "Dag Zimri,[a] hoe gaat het met jou, koningsmoordenaar?" 32 Hij keek omhoog naar het raam en zei: "Wie staat er aan mijn kant? Wie?" 33 Toen twee of drie dienaren hem aankeken, zei hij: "Gooi haar het raam uit!" Ze gooiden haar naar beneden, zodat haar bloed rondspatte tegen de muur en de paarden. Jehu vertrapte haar met zijn paard. 34 Toen ging hij naar binnen om te eten en te drinken. Daarna zei hij: "Ga eens naar die vervloekte vrouw kijken en zorg dat ze wordt begraven. Ze is tenslotte een koningsdochter." 35 Ze gingen weg om haar te begraven, maar vonden alleen nog maar haar schedel, haar voeten en haar handen. 36 Toen ze terugkwamen en hem dat vertelden, zei hij: "Dat is wat de Heer heeft gezegd door zijn dienaar Elia uit Tisbe. Hij zei toen: 'Op de akker in Jizreël zullen de honden Izebel verslinden.[b] 37 Haar lijk zal als mest op de akker in Jizreël komen, zodat niemand nog kan zeggen: 'Dat is Izebel.' "

Read full chapter

Footnotes

  1. 2 Koningen 9:31 Izebel zei 'Zimri' tegen Jehu, omdat Zimri ook een koning had vermoord, namelijk koning Ela. Lees 1 Koningen 16:8-10.
  2. 2 Koningen 9:36 Lees 1 Koningen 21:23.

30 Toen Izébel hoorde dat Jehu naar Jizreël was gekomen, maakte zij haar ogen op, verzorgde haar kapsel en ging bij een raam zitten. 31 Jehu kwam de paleispoort binnenrijden en zij schreeuwde naar hem: ‘Hoe is het met Zimri, de moordenaar van je heer?’ 32 Hij keek omhoog, zag haar bij het raam en schreeuwde: ‘Is er hier iemand die aan mijn kant staat?’ Twee of drie hovelingen keken hem aan. 33 ‘Gooi haar naar beneden!’ riep hij. De hovelingen gooiden haar uit het raam, zodat haar bloed tegen de muur en de paarden opspatte. Jehu reed nog eens met zijn paard en wagen over haar heen. 34 Daarna ging hij het paleis in om iets te eten en te drinken. Hij zei: ‘Laat iemand deze vervloekte vrouw begraven, want zij is tenslotte een koningsdochter.’ 35 Maar toen zij haar wilden begraven, vonden zij alleen nog haar schedel, haar voeten en haar handen. 36 Zij gingen terug en vertelden het hem, waarop hij zei: ‘Dat is precies wat de Here heeft voorzegd. Hij heeft tegen de profeet Elia gezegd dat de honden haar vlees zouden opeten 37 en dat haar lichaam zou worden verspreid als mest over het land, zodat niemand kon zeggen: “Hier ligt Izébel.” ’

Read full chapter