Add parallel Print Page Options

Mozes moedigt het volk aan om zich aan de wet van God te houden

Israël, luister dan nu goed naar de wetten en leefregels die ik jullie leer. Want als jullie je daaraan houden, zal het goed met jullie gaan. Dan zullen jullie het land veroveren dat de Heer, de God van jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob, jullie wil geven. Verander niets aan de wetten van de Heer God die ik jullie geef. Je mag er niets aan toevoegen en je mag er niets vanaf halen. Houd je er heel precies aan.

Jullie hebben met eigen ogen gezien wat God heeft gedaan toen jullie Baäl-Peor waren gaan aanbidden. Hij heeft toen alle mannen en vrouwen die Baäl-Peor aanbaden, gedood. Maar omdat júllie trouw bleven aan jullie Heer God, zijn júllie nog in leven. Ik heb jullie Gods wetten en leefregels geleerd, zoals mijn Heer God mij had bevolen. Daar moeten jullie je aan houden als jullie in het land wonen dat jullie gaan veroveren. Als de volken om jullie heen deze wetten horen, zullen ze jullie wijs en verstandig vinden. Ze zullen zeggen: 'Wat is dat grote volk toch wijs en verstandig!' Onze Heer God is heel dicht bij ons. Geen ander volk, hoe groot het ook is, heeft een god die zó dichtbij is. Hij is bij ons, telkens als we Hem om hulp roepen. En geen ander volk, hoe groot het ook is, heeft zulke rechtvaardige wetten als wij. Namelijk deze hele wet die ik jullie nu geef.

Maar let op: vergeet vooral niet wat jullie met eigen ogen allemaal hebben gezien. Jullie mogen het je leven lang niet vergeten. Vertel het aan jullie kinderen en kleinkinderen. 10 Vertel hun van de dag dat jullie bij de berg Horeb vóór de Heer God stonden. De Heer had toen tegen mij gezegd: 'Roep het hele volk bij elkaar, dan zal Ik tot hen spreken. Dan zullen ze leren om hun leven lang diep ontzag voor Mij te hebben. Dan zullen ze dat ook aan hun kinderen leren.' 11 Jullie stonden onderaan de berg. Op de top zagen jullie vlammen die tot aan de hemel oplaaiden. Het was aardedonker. Want er hingen dikke, donkere wolken op de berg. 12 En de Heer sprak tegen jullie vanuit het vuur. Jullie hoorden wel een stem, maar zagen niemand. Er was alleen een stem. 13 Hij vertelde jullie het verbond waaraan jullie je moesten houden. Dat waren de Tien Leefregels. Hij schreef die op, op twee platte stenen. 14 En de Heer gaf mij het bevel om jullie al zijn wetten en leefregels te leren. Hij wil dat jullie je daaraan houden in het land dat jullie nu gaan veroveren.

15 Denk er om: jullie zagen de Heer niet toen Hij op Horeb vanuit het vuur tegen jullie sprak. Zijn gestalte was niet te zien. 16 Daarom mogen jullie niet één of ander beeld van de Heer God maken. Want dan zijn jullie Hem ongehoorzaam. 17+18 Jullie mogen geen godenbeeld van Hem maken. Niet in de vorm van een man of vrouw, en niet in de vorm van een dier, een vogel, een kruipend dier of een vis. 19 Ook mogen jullie de zon, de maan en de sterren niet als goden aanbidden. Laat je niet verleiden om die te aanbidden en te dienen. Want de Heer God heeft de zon, de maan en de sterren aan de mensen gegeven en het zijn dus zelf geen goden. 20 De Heer heeft jullie gered uit de hel van Egypte. Hij heeft jullie daaruit meegenomen om jullie tot zijn eigen volk te maken. En dat zijn jullie nu ook.

21 Maar door jullie schuld werd de Heer boos op mij. Hij zwoer dat ik de Jordaan niet zou oversteken. Ik zal niet in het prachtige land komen dat de Heer jullie gaat geven. 22 Ik zal aan deze kant van de Jordaan sterven en de Jordaan niet oversteken. Maar júllie zullen oversteken en dat prachtige land gaan veroveren. 23 Vergeet nooit het verbond dat jullie Heer God met jullie heeft gesloten. Vergeet nooit dat jullie geen enkel godenbeeld mogen maken, in wat voor vorm dan ook. Dat heeft de Heer God verboden. 24 Want jullie Heer God is als een vuur dat alles verbrandt. Hij is een jaloers God en wil niet dat jullie andere goden aanbidden.

25 Jullie zullen in het land wonen en kinderen en kleinkinderen krijgen. Als jullie dan oud geworden zijn, ga dan nog steeds geen godenbeelden maken, in wat voor vorm dan ook. Want daarmee zouden jullie je Heer God ongehoorzaam zijn. Doe niets wat de Heer slecht vindt, niets waarmee jullie je Heer God beledigen. 26 Want als jullie Hem woedend maken, zullen jullie al heel gauw sterven in het land dat jullie aan de overkant van de Jordaan gaan veroveren. Ik zweer vandaag bij de hemel en de aarde dat jullie daar dan niet lang zullen leven. Jullie volk zal dan helemaal vernietigd worden. 27 De Heer zal jullie over de andere volken verspreiden. Er zal daar maar een heel klein aantal van jullie overblijven. 28 Jullie zullen daar andere goden moeten aanbidden en dienen, goden die door mensen zijn gemaakt. Beelden van hout en van steen, die niet zien, niet horen, niet eten en niet ruiken. 29 Dan zullen jullie daar weer naar jullie Heer God gaan verlangen. En als jullie met je hele hart naar Hem verlangen, zullen jullie Hem weer vinden.

30 Als jullie in de verre toekomst in grote nood zullen zijn, en al die dingen met jullie gebeuren, zullen jullie uiteindelijk teruggaan naar jullie Heer God. En dan zullen jullie Hem gehoorzaam zijn. 31 Want jullie Heer God is een God die vergeeft en medelijden heeft. Hij zal jullie niet in de steek laten en jullie niet doden. Hij zal nooit vergeten dat Hij een verbond had gesloten met jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob.

32 Kijk eens naar vroeger, toen jullie er nog niet waren. Hebben jullie wel eens gehoord dat ooit eerder in de geschiedenis van de aarde zulke geweldige dingen zijn gebeurd? 33 Heeft ooit eerder een volk de stem van God horen spreken vanuit het vuur? Maar júllie hebben Gods stem gehoord en toch zijn jullie in leven gebleven! 34 Heeft God ooit eerder een volk gered uit de macht van een ander volk? Heeft Hij ooit eerder op een machtige manier, met zulke grote wonderen en grote rampen een volk gered, zoals jullie Heer God voor jullie heeft gedaan? 35 Jullie hebben deze dingen gezien, zodat jullie zouden weten dat de Heer de enige God is. Er is geen andere God dan Hij. 36 Hij heeft jullie zijn stem uit de hemel laten horen. Zo wilde Hij jullie leren hoe jullie moeten leven en hoe jullie Hem moeten dienen. Jullie hebben zijn vuur gezien. Jullie hebben Hem vanuit dat vuur horen spreken. 37 Hij heeft jullie op een machtige manier Zelf uit Egypte bevrijd. Dat deed Hij omdat Hij van jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob hield, en hun familie heeft uitgekozen. 38 En Hij heeft volken die groter en machtiger zijn dan jullie, voor jullie weggejaagd. Zo bracht Hij jullie in hun land en gaf het aan jullie. En nu is het zo ver! 39 Denk er dus goed om dat de Heer de enige God is in de hemel daarboven en op de aarde hier beneden. Er is geen andere God. 40 Houd je dus aan zijn wetten en leefregels die ik jullie nu geef. Dan zal het goed gaan met jullie en met jullie kinderen. Dan zullen jullie lang leven in het land dat jullie Heer God voor altijd aan jullie gaat geven."

Vrijsteden in het gebied aan de oostkant van de Jordaan

41 Toen wees Mozes drie steden aan als vrijsteden aan de oostkant van de Jordaan. 42 Als iemand per ongeluk iemand anders zou hebben gedood, zou hij daarheen kunnen vluchten. Daar zou hij niet gedood mogen worden door de man die wraak komt nemen voor de dood van die ander. 43 Voor de stam van Ruben wees hij Bezer als vrijstad aan, in de woestijn op de vlakte. Voor de stam van Gad: de stad Ramot in Gilead. Voor de stam van Manasse: de stad Golan in Bazan.

Mozes leert Israël de Tien Leefregels van God

44 Dit is de wet die Mozes aan de Israëlieten gaf. 45 Dit zijn alle wetten en leefregels[a] die Mozes aan de Israëlieten heeft gegeven toen ze uit Egypte waren vertrokken. 46 Hij leerde hun die aan de oostkant van de Jordaan, in het dal bij Bet-Peor, in het land van Sihon. Sihon was de koning van de Amorieten die in Hesbon had gewoond. Mozes en de Israëlieten hadden Sihon verslagen tijdens hun tocht uit Egypte. 47 Ze hadden zijn land veroverd, samen met het land van koning Og van Bazan. Sihon en Og waren de koningen van de Amorieten die aan de oostkant van de Jordaan woonden. 48 Het gebied van de Amorieten was vanaf Aroër, dat aan de oever van de beek Arnon ligt, tot aan de berg Sirjon (dat is de Hermon) 49 en de hele vlakte aan de oostkant van de Jordaan en de Zoutzee, tot aan Asdot-Pisga. (lees verder)

Footnotes

  1. Deuteronomium 4:45 Deze tien leefregels worden ook de Tien Geboden genoemd. De Joden noemen ze de Tien Woorden van God. Je zou ze kunnen zien als de grondwet voor het volk Israël. Alle andere wetten die hierna genoemd worden, zijn toepassingen van deze tien leefregels / wetten / woorden.

Wetten om na te leven

‘Israël, luister goed naar de wetten die ik u nu leer. Gehoorzaam deze als u wilt blijven leven en het land dat de Here, uw God, uw voorouders heeft gegeven, wilt binnentrekken en veroveren. Voeg hier geen wetten aan toe en zwak ze niet af. Gehoorzaam ze, want zij zijn afkomstig van de Here, uw God. U hebt gezien wat de Here u aandeed bij Baäl-Peor, waar Hij velen doodde omdat zij afgoden vereerden. Maar ieder die de Here toen trouw bleef, is op dit moment nog in leven.

Dit zijn de wetten die u moet naleven in het land waarin u voortaan zult wonen. Zij komen van de Here, uw God. Hij heeft ze mij gegeven om ze aan u door te geven. Als u ze naleeft, zult u de naam krijgen een wijs en intelligent volk te zijn. Als de omringende volken van deze wetten horen, zullen zij uitroepen: “Geen ander volk is zo wijs en verstandig als Israël!” Is er ergens een volk dat zijn goden zó dichtbij zich heeft zoals wij de Here, onze God, die wij altijd kunnen aanroepen? Welk ander groot volk heeft zulke rechtvaardige wetten als die ik u vandaag geef? Zorg ervoor dat u nooit vergeet wat God voor u heeft gedaan en waarvan u getuige was. Laten zijn wonderen een diepe en blijvende invloed op uw leven hebben. Vertel uw kinderen en kleinkinderen over de machtige wonderen die Hij deed. 10 Vertel hen vooral over die dag dat u bij de berg Horeb voor de ogen van de Here stond en Hij tegen mij zei: “Roep het volk voor Mij bijeen en Ik zal de Israëlieten onderwijzen, zodat zij leren altijd ontzag voor Mij te hebben en mijn wetten aan hun kinderen zullen leren.” 11 U stond bij de voet van de berg, terwijl de berg in brand stond, de vlammen laaiden hoog op in de lucht, omgeven door zwarte wolken en diepe duisternis. 12 De Here sprak tegen u vanuit het vuur, u hoorde zijn stem, maar zag Hem niet. 13 Hij maakte u de regels van zijn verbond bekend, de Tien Geboden die u moet gehoorzamen en Hij schreef die op twee stenen plaquettes. 14 Bij die gelegenheid droeg de Here mij op u de wetten door te geven die u moet naleven wanneer u in het beloofde land aankomt. 15 Maar pas op! U hebt die dag toen Hij vanuit het vuur tegen u sprak op de berg Horeb, geen gedaante gezien. 16,17 Verontreinig uzelf dus niet door te proberen een beeld van God te maken: een afgodsbeeld in de vorm van een man, een dier, een vogel, 18 een klein dier, dat laag bij de grond leeft of een vis. 19 En kijk niet naar de hemel om de zon, de maan of de sterren te aanbidden, die de Here voor alle volken op aarde heeft gemaakt. 20 Nee, de Here heeft u uit de gevangenis van Egypte bevrijd om zijn eigen volk te worden, zijn eigen erfenis, dat is wat u op dit moment bent. 21,22 Maar de Here werd toornig op mij wegens u, Hij zwoer dat ik de Jordaan niet zou oversteken naar het goede land dat Hij u gaf als uw erfdeel. Ik moet aan deze zijde van de rivier sterven. U zult de rivier echter oversteken en het goede land in bezit nemen. 23 Pas er voor op dat u het verbond met de Here niet verbreekt door afgodsbeelden te maken! Want de Here heeft dat uitdrukkelijk verboden. 24 De Here is een verterend vuur, een jaloerse God.

25 Wanneer later uw kinderen en kleinkinderen zijn geboren en u al een lange tijd in het land woont en u zichzelf verontreinigt door afgodsbeelden te maken en tegen Hem te zondigen, zal de Here erg toornig worden. 26 Daarom roep ik nu de hemel en de aarde als getuigen aan dat u dan in het land zult worden vernietigd. Uw dagen daar zullen dan slechts kort zijn, u zult totaal worden vernietigd. 27 De Here zal u onder de andere volken verspreiden en uw aantal zal nog slechts klein zijn. 28 Daar in die verre landen zult u houten en stenen afgodsbeelden vereren, die door mensen zijn gemaakt. Afgoden, die niet kunnen horen of zien en niet kunnen eten of ruiken.

29 Maar u zult vandaar toch weer op zoek gaan naar de Here, uw God. U zult Hem vinden als u Hem met hart en ziel zoekt. 30 Als die bittere dagen over u komen, zult u uiteindelijk terugkeren naar de Here, uw God, en luisteren naar wat Hij u zegt. 31 Want de Here, uw God, is barmhartig. Hij zal u niet in de steek laten of vernietigen, noch het verbond vergeten dat Hij met uw voorouders heeft gesloten. 32 Bekijk de geschiedenis eens—teruggaand tot de tijd dat God de mens op aarde schiep—en zoek van het ene eind van de hemel tot het andere om zoiets te vinden als dit: 33 een heel volk hoorde de stem van God vanuit het vuur, zoals u het hoorde en het bleef leven! 34,35 Waar vindt u een god die een volk uit de slavernij bevrijdt met vreselijke plagen, machtige wonderen, oorlog en angst? Dat deed de Here, uw God, voor u in Egypte waar u zelf bij stond. Hij deed dit zodat u goed zou weten dat de Here God is en dat er niemand is zoals Hij. 36 Hij liet u zijn stem vanuit de hemel horen toen Hij u opdrachten gaf en liet u een zuil van vuur op de aarde zien, u hoorde Hem zelfs spreken vanuit het midden van het vuur. 37 Omdat Hij van uw voorouders hield en besloot hun nakomelingen te zegenen, leidde Hij u persoonlijk door zijn macht uit Egypte. 38 Hij verdreef andere, veel grotere volken dan u en gaf hun land als een erfenis aan u. En nu is het zover!

39 Daarom zeg ik u vandaag en dat moet u goed onthouden: de Here is de God van hemel en aarde en er is geen andere God dan Hij! 40 De wetten en geboden die ik u hier vandaag doorgeef, moet u gehoorzamen, dan zal het u en uw kinderen goed gaan en mag u voor altijd wonen in het land, dat de Here, uw God, u geeft.’

41 Toen gaf Mozes bij het aanbreken van de morgen de Israëlieten opdracht drie steden ten oosten van de Jordaan apart te houden 42 als plaatsen waarheen iemand kon vluchten die een ander per ongeluk had gedood. 43 Deze steden waren Beser, op de hoogvlakte in de woestijn, voor de stam van Ruben, Ramot in Gilead voor de stam van Gad en Golan in Basan voor de stam van Manasse.

44-46 Hieronder volgen de wetten die Mozes aan de Israëlieten gaf toen zij Egypte verlieten en verbleven ten oosten van de Jordaan in de buurt van de stad Bet-Peor. Dit land was vroeger in het bezit van de Amorieten en hun koning Sichon, die in Chesbon woonde. Hij en zijn volk werden door Mozes en de Israëlieten vernietigd. 47 Israël veroverde diens land en dat van koning Og van Basan, beiden waren Amoritische koningen, die ten oosten van de Jordaan regeerden. 48,49 Israël veroverde ook het gehele gebied tussen Aroër aan de rand van het dal van de Arnon en de berg Sion—ook wel Hermon genoemd—en al het vlakke land ten oosten van de Jordaan tot aan de Zoutzee, aan de voet van de hellingen van de berg Pisga.

Obedience Commanded

Now, Israel, hear the decrees(A) and laws I am about to teach(B) you. Follow them so that you may live(C) and may go in and take possession of the land the Lord, the God of your ancestors, is giving you. Do not add(D) to what I command you and do not subtract(E) from it, but keep(F) the commands(G) of the Lord your God that I give you.

You saw with your own eyes what the Lord did at Baal Peor.(H) The Lord your God destroyed from among you everyone who followed the Baal of Peor, but all of you who held fast to the Lord your God are still alive today.

See, I have taught(I) you decrees and laws(J) as the Lord my God commanded(K) me, so that you may follow them in the land you are entering(L) to take possession of it. Observe(M) them carefully, for this will show your wisdom(N) and understanding to the nations, who will hear about all these decrees and say, “Surely this great nation is a wise and understanding people.”(O) What other nation is so great(P) as to have their gods near(Q) them the way the Lord our God is near us whenever we pray to him? And what other nation is so great as to have such righteous decrees and laws(R) as this body of laws I am setting before you today?

Only be careful,(S) and watch yourselves closely so that you do not forget the things your eyes have seen or let them fade from your heart as long as you live. Teach(T) them to your children(U) and to their children after them. 10 Remember the day you stood before the Lord your God at Horeb,(V) when he said to me, “Assemble the people before me to hear my words so that they may learn(W) to revere(X) me as long as they live in the land(Y) and may teach(Z) them to their children.” 11 You came near and stood at the foot of the mountain(AA) while it blazed with fire(AB) to the very heavens, with black clouds and deep darkness.(AC) 12 Then the Lord spoke(AD) to you out of the fire. You heard the sound of words but saw no form;(AE) there was only a voice.(AF) 13 He declared to you his covenant,(AG) the Ten Commandments,(AH) which he commanded you to follow and then wrote them on two stone tablets. 14 And the Lord directed me at that time to teach you the decrees and laws(AI) you are to follow in the land that you are crossing the Jordan to possess.

Idolatry Forbidden

15 You saw no form(AJ) of any kind the day the Lord spoke to you at Horeb(AK) out of the fire. Therefore watch yourselves very carefully,(AL) 16 so that you do not become corrupt(AM) and make for yourselves an idol,(AN) an image of any shape, whether formed like a man or a woman, 17 or like any animal on earth or any bird that flies in the air,(AO) 18 or like any creature that moves along the ground or any fish in the waters below. 19 And when you look up to the sky and see the sun,(AP) the moon and the stars(AQ)—all the heavenly array(AR)—do not be enticed(AS) into bowing down to them and worshiping(AT) things the Lord your God has apportioned to all the nations under heaven. 20 But as for you, the Lord took you and brought you out of the iron-smelting furnace,(AU) out of Egypt,(AV) to be the people of his inheritance,(AW) as you now are.

21 The Lord was angry with me(AX) because of you, and he solemnly swore that I would not cross the Jordan and enter the good land the Lord your God is giving you as your inheritance. 22 I will die in this land;(AY) I will not cross the Jordan; but you are about to cross over and take possession of that good land.(AZ) 23 Be careful not to forget the covenant(BA) of the Lord your God that he made with you; do not make for yourselves an idol(BB) in the form of anything the Lord your God has forbidden. 24 For the Lord your God is a consuming fire,(BC) a jealous God.(BD)

25 After you have had children and grandchildren and have lived in the land a long time—if you then become corrupt(BE) and make any kind of idol,(BF) doing evil(BG) in the eyes of the Lord your God and arousing his anger, 26 I call the heavens and the earth as witnesses(BH) against you(BI) this day that you will quickly perish(BJ) from the land that you are crossing the Jordan to possess. You will not live there long but will certainly be destroyed. 27 The Lord will scatter(BK) you among the peoples, and only a few of you will survive(BL) among the nations to which the Lord will drive you. 28 There you will worship man-made gods(BM) of wood and stone,(BN) which cannot see or hear or eat or smell.(BO) 29 But if from there you seek(BP) the Lord your God, you will find him if you seek him with all your heart(BQ) and with all your soul.(BR) 30 When you are in distress(BS) and all these things have happened to you, then in later days(BT) you will return(BU) to the Lord your God and obey him. 31 For the Lord your God is a merciful(BV) God; he will not abandon(BW) or destroy(BX) you or forget(BY) the covenant with your ancestors, which he confirmed to them by oath.

The Lord Is God

32 Ask(BZ) now about the former days, long before your time, from the day God created human beings on the earth;(CA) ask from one end of the heavens to the other.(CB) Has anything so great(CC) as this ever happened, or has anything like it ever been heard of? 33 Has any other people heard the voice of God[a] speaking out of fire, as you have, and lived?(CD) 34 Has any god ever tried to take for himself one nation out of another nation,(CE) by testings,(CF) by signs(CG) and wonders,(CH) by war, by a mighty hand and an outstretched arm,(CI) or by great and awesome deeds,(CJ) like all the things the Lord your God did for you in Egypt before your very eyes?

35 You were shown these things so that you might know that the Lord is God; besides him there is no other.(CK) 36 From heaven he made you hear his voice(CL) to discipline(CM) you. On earth he showed you his great fire, and you heard his words from out of the fire. 37 Because he loved(CN) your ancestors and chose their descendants after them, he brought you out of Egypt by his Presence and his great strength,(CO) 38 to drive out before you nations greater and stronger than you and to bring you into their land to give it to you for your inheritance,(CP) as it is today.

39 Acknowledge(CQ) and take to heart this day that the Lord is God in heaven above and on the earth below. There is no other.(CR) 40 Keep(CS) his decrees and commands,(CT) which I am giving you today, so that it may go well(CU) with you and your children after you and that you may live long(CV) in the land the Lord your God gives you for all time.

Cities of Refuge(CW)

41 Then Moses set aside three cities east of the Jordan, 42 to which anyone who had killed a person could flee if they had unintentionally(CX) killed a neighbor without malice aforethought. They could flee into one of these cities and save their life. 43 The cities were these: Bezer in the wilderness plateau, for the Reubenites; Ramoth(CY) in Gilead, for the Gadites; and Golan in Bashan, for the Manassites.

Introduction to the Law

44 This is the law Moses set before the Israelites. 45 These are the stipulations, decrees and laws Moses gave them when they came out of Egypt 46 and were in the valley near Beth Peor east of the Jordan, in the land of Sihon(CZ) king of the Amorites, who reigned in Heshbon and was defeated by Moses and the Israelites as they came out of Egypt. 47 They took possession of his land and the land of Og king of Bashan, the two Amorite kings east of the Jordan. 48 This land extended from Aroer(DA) on the rim of the Arnon Gorge to Mount Sirion[b](DB) (that is, Hermon(DC)), 49 and included all the Arabah east of the Jordan, as far as the Dead Sea,[c] below the slopes of Pisgah.

Footnotes

  1. Deuteronomy 4:33 Or of a god
  2. Deuteronomy 4:48 Syriac (see also 3:9); Hebrew Siyon
  3. Deuteronomy 4:49 Hebrew the Sea of the Arabah