Add parallel Print Page Options

God belooft opnieuw dat Hij het volk zal bevrijden

Verder zei God tegen hem: "Ik ben de Heer. Ik ben naar Abraham, Izaäk en Jakob toe gekomen als de Almachtige God. Maar zij kenden Mij niet met mijn naam 'Heer'. Ik heb eerst een verbond met hen gesloten om hun het land Kanaän te geven.[a] Dat is het land waar ze als vreemdelingen hebben gewoond. Nu zijn ze slaven van de Egyptenaren. Maar Ik heb hun hulpgeroep gehoord. Ik ben mijn verbond niet vergeten. Zeg daarom tegen de Israëlieten: 'Ik ben de Heer. Ik zal jullie uit de slavernij van de Egyptenaren halen. Ik zal jullie op een machtige manier redden en bevrijden. Egypte zal Ik zwaar straffen. Ik zal jullie tot mijn eigen volk maken en Ik zal jullie God zijn. Dan zullen jullie toegeven dat Ik de Heer God ben die jullie uit de slavernij van de Egyptenaren bevrijdt. Ik zal jullie naar het land brengen waarvan Ik heb gezworen dat Ik het jullie zou geven. Ik zal doen wat Ik aan Abraham, Izaäk en Jakob beloofd heb. Ik zal het aan jullie geven. Want Ik ben de Heer."

Mozes zei dit tegen de Israëlieten. Maar ze wilden niet naar hem luisteren, omdat ze het zo moeilijk hadden en ze nog steeds slaven waren. Toen zei de Heer tegen Mozes: 10 "Ga naar de farao. Zeg hem dat hij de Israëlieten uit zijn land moet laten vertrekken." 11 Maar Mozes antwoordde: "Heer, de Israëlieten luisterden al niet eens naar me. Waarom zou de farao dan wél naar me luisteren? Ik kan niet eens goed spreken!" 12 Maar de Heer stuurde Mozes en Aäron naar de Israëlieten en naar de farao. Hij wilde dat zij de Israëlieten uit Egypte zouden meenemen.

De families van Ruben, Simeon en Levi

13 Dit zijn de familiehoofden van de familie van Israël:

De zonen van Ruben, de oudste zoon van Israël, waren: Henoch, Pallu, Hezron en Karmi. Zij zijn de familiehoofden uit de familie van Ruben.

14 De zonen van Simeon waren: Jemuel, Jamin, Ohad, Jachin, Zohar en Saul. Saul was de zoon van een vrouw uit Kanaän. Zij zijn de familiehoofden uit de familie van Simeon.

15 En dit zijn de zonen van Levi in de volgorde waarop ze geboren zijn: Gerson, Kehat en Merari. Levi werd 137 jaar.

16 De zonen van Gerson waren: Libni en Simeï. Dat zijn ook de namen van hun families.

17 De zonen van Kehat waren: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël. Kehat werd 133 jaar.

18 De zonen van Merari waren: Mali en Musi.

Zij zijn de familiehoofden uit de familie van Levi.

19 Amram trouwde met Jochebed, zijn tante. Jochebed raakte in verwachting en kreeg twee zonen: Aäron en Mozes. Amram werd 137 jaar.

20 De zonen van Jizhar waren: Korach, Nefeg en Zichri.

21 De zonen van Uzziël waren: Misaël, Elsafan en Sitri.

22 Aäron trouwde met Eliseba, de dochter van Amminadab. Ze was de zus van Nahesson. Ze raakte in verwachting en kreeg vier zonen: Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar.

23 De zonen van Korach waren Assir, Elkana en Abiasaf. Zij zijn de familiehoofden van de familie van Korach.

24 Eleazar, de zoon van Aäron, trouwde met één van de dochters van Putiël. Ze kreeg een zoon: Pinehas.

Dit zijn de familiehoofden van de stam van Levi. Dat zijn ook de namen van hun families.

25 En dit zijn die Aäron en Mozes tegen wie de Heer heeft gezegd: "Neem het hele volk van de Israëlieten mee uit Egypte.' 26 Zij zijn het die tegen de farao hebben gezegd dat hij de Israëlieten uit Egypte moest laten vertrekken. Dit zijn die Mozes en Aäron.

Mozes gaat voor de tweede keer naar de farao

27 In Egypte zei de Heer tegen Mozes: 28 "Ik ben de Heer. Zeg tegen de farao alles wat Ik tegen jou zeg." 29 Maar Mozes zei tegen de Heer: "Ik kan helemaal niet goed spreken. Waarom zou de farao naar mij luisteren?" (lees verder)

Footnotes

  1. Exodus 6:3 Lees Genesis 15:7 en 18. De belofte die God aan Abraham deed, deed Hij ook aan Abrahams zoon Izaäk en zijn kleinzoon Jakob.

Gods belofte

De Here antwoordde Mozes: ‘Nu zult u gaan zien wat Ik met de farao doe. Want hij zal worden gedwongen mijn volk te laten gaan en als Ik met hem klaar ben, zal hij hen niet alleen laten gaan. Nee, hij zal hen zelfs het land uitjagen!

Ik ben de Here, de Almachtige God, die verscheen aan Abraham, Isaak en Jakob, ook al kenden zij Mij niet met de naam Here. Ik heb een verbond met hen gesloten en hun beloofd dat Ik hun en hun afstammelingen het land Kanaän zou geven, waarin zij toen woonden.

En nu heb Ik de onderdrukking van het volk Israël, als slaven van de Egyptenaren, gezien en Ik heb Mij mijn verbond herinnerd. Daarom moet u de afstammelingen van Israël vertellen dat Ik mijn enorme macht zal gebruiken en grote wonderen zal doen om hen uit de slavernij te bevrijden. Ik zal hen aannemen als mijn volk en Ik zal hun God zijn. En zij zullen weten dat Ik de Here hun God ben, die hen heeft gered van de Egyptenaren. 7,8 Ik zal hen brengen naar het land dat Ik Abraham, Isaak en Jakob al heb beloofd. Het zal hun toebehoren.’ Mozes vertelde het volk wat God had gezegd, maar zij wilden niet naar hem luisteren. De gevolgen van zijn eerdere uitspraken hadden hen totaal ontmoedigd. De Here sprak opnieuw met Mozes en zei: 10 ‘Ga terug naar de farao en zeg hem dat hij het volk van Israël móet laten gaan.’ 11 ‘Maar ziet U het dan niet?’ protesteerde Mozes. ‘Als het volk al niet naar mij wil luisteren, hoe kan ik dan verwachten dat de farao dat wel zal doen? Ik ben toch immers geen spreker!’ 12 Toen beval de Here Mozes en Aäron opnieuw naar het volk Israël te gaan en ook naar de farao om te eisen dat hij het volk zou laten gaan.

13 Dit zijn de namen van de familiehoofden uit de verschillende stammen van Israël:

De zonen van Ruben, de oudste zoon van Israël: Chanoch, Pallu, Chesron en Karmi.

14 De familiehoofden van de stam van Simeon waren: Jemuël, Jamin, Ohad, Jachin, Sochar en Saul, wiens moeder een Kanaänitische was.

15 Dit zijn de familiehoofden van de stam van Levi, in volgorde van leeftijd: Gerson, Kehat en Merari. Levi was honderdzevenendertig jaar toen hij stierf. 16 De zonen van Gerson waren Libni en Simi (zo heten ook hun families). 17 De zonen van Kehat waren Amram, Jishar, Chebron en Uzziël. Kehat was honderddrieëndertig jaar toen hij stierf. 18 De zonen van Merari waren Machli en Musi. Dit waren de families van de Levieten in volgorde van leeftijd. 19 Amram trouwde met Jochebed, de zuster van zijn vader. Hun zonen heetten Aäron en Mozes. Amram stierf toen hij honderdzevenendertig jaar was. 20 De zonen van Jishar waren Korach, Nefeg en Zichri. 21 De zonen van Uzziël waren Misaël, Elsafan en Sitri. 22 Aäron trouwde met Eliseba, de dochter van Amminadab, de zuster van Nachson. Hun zonen heetten Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar. 23 De zonen van Korach waren Assir, Elkana en Abiasaf. Dat zijn de gezinnen in het geslacht van Korach. 24 Aärons zoon Eleazar trouwde met een van de dochters van Putiël. Hun zoon heette Pinechas. Dit waren de namen van de familiehoofden van de stam van Levi en van de gezinnen binnen de families. 25 De Aäron en Mozes die in bovenstaande lijst voorkomen, zijn dezelfde Aäron en Mozes tegen wie God zei: ‘Leid het hele volk Israël uit het land Egypte weg.’ 26 Zij gingen naar de farao om toestemming te vragen het volk uit het land weg te leiden. 27,28 Tegen hen zei de Here: ‘Ik ben de Here. Ga en breng de farao de boodschap die Ik jullie heb gegeven.’ 29 En dit is dezelfde Mozes die tegen de Here inging en zei: ‘Ik kan het niet, ik ben geen spreker, waarom zou de farao naar mij luisteren?’

Then the Lord said to Moses, “Now you will see what I will do to Pharaoh: Because of my mighty hand(A) he will let them go;(B) because of my mighty hand he will drive them out of his country.”(C)

God also said to Moses, “I am the Lord.(D) I appeared to Abraham, to Isaac and to Jacob as God Almighty,[a](E) but by my name(F) the Lord[b](G) I did not make myself fully known to them. I also established my covenant(H) with them to give them the land(I) of Canaan, where they resided as foreigners.(J) Moreover, I have heard the groaning(K) of the Israelites, whom the Egyptians are enslaving, and I have remembered my covenant.(L)

“Therefore, say to the Israelites: ‘I am the Lord, and I will bring you out from under the yoke of the Egyptians.(M) I will free you from being slaves to them, and I will redeem(N) you with an outstretched arm(O) and with mighty acts of judgment.(P) I will take you as my own people, and I will be your God.(Q) Then you will know(R) that I am the Lord your God, who brought you out from under the yoke of the Egyptians. And I will bring you to the land(S) I swore(T) with uplifted hand(U) to give to Abraham, to Isaac and to Jacob.(V) I will give it to you as a possession. I am the Lord.’”(W)

Moses reported this to the Israelites, but they did not listen to him because of their discouragement and harsh labor.(X)

10 Then the Lord said to Moses, 11 “Go, tell(Y) Pharaoh king of Egypt to let the Israelites go out of his country.”(Z)

12 But Moses said to the Lord, “If the Israelites will not listen(AA) to me, why would Pharaoh listen to me, since I speak with faltering lips[c]?”(AB)

Family Record of Moses and Aaron

13 Now the Lord spoke to Moses and Aaron about the Israelites and Pharaoh king of Egypt, and he commanded them to bring the Israelites out of Egypt.(AC)

14 These were the heads of their families[d]:(AD)

The sons of Reuben(AE) the firstborn son of Israel were Hanok and Pallu, Hezron and Karmi. These were the clans of Reuben.

15 The sons of Simeon(AF) were Jemuel, Jamin, Ohad, Jakin, Zohar and Shaul the son of a Canaanite woman. These were the clans of Simeon.

16 These were the names of the sons of Levi(AG) according to their records: Gershon,(AH) Kohath and Merari.(AI) Levi lived 137 years.

17 The sons of Gershon, by clans, were Libni and Shimei.(AJ)

18 The sons of Kohath(AK) were Amram, Izhar, Hebron and Uzziel.(AL) Kohath lived 133 years.

19 The sons of Merari were Mahli and Mushi.(AM)

These were the clans of Levi according to their records.

20 Amram(AN) married his father’s sister Jochebed, who bore him Aaron and Moses.(AO) Amram lived 137 years.

21 The sons of Izhar(AP) were Korah, Nepheg and Zikri.

22 The sons of Uzziel were Mishael, Elzaphan(AQ) and Sithri.

23 Aaron married Elisheba, daughter of Amminadab(AR) and sister of Nahshon,(AS) and she bore him Nadab and Abihu,(AT) Eleazar(AU) and Ithamar.(AV)

24 The sons of Korah(AW) were Assir, Elkanah and Abiasaph. These were the Korahite clans.

25 Eleazar son of Aaron married one of the daughters of Putiel, and she bore him Phinehas.(AX)

These were the heads of the Levite families, clan by clan.

26 It was this Aaron and Moses to whom the Lord said, “Bring the Israelites out of Egypt(AY) by their divisions.”(AZ) 27 They were the ones who spoke to Pharaoh(BA) king of Egypt about bringing the Israelites out of Egypt—this same Moses and Aaron.(BB)

Aaron to Speak for Moses

28 Now when the Lord spoke to Moses in Egypt, 29 he said to him, “I am the Lord.(BC) Tell Pharaoh king of Egypt everything I tell you.”

30 But Moses said to the Lord, “Since I speak with faltering lips,(BD) why would Pharaoh listen to me?”

Footnotes

  1. Exodus 6:3 Hebrew El-Shaddai
  2. Exodus 6:3 See note at 3:15.
  3. Exodus 6:12 Hebrew I am uncircumcised of lips; also in verse 30
  4. Exodus 6:14 The Hebrew for families here and in verse 25 refers to units larger than clans.