Add parallel Print Page Options

De ballingschap voorzegd

12 Opnieuw kreeg ik een boodschap van de Here: ‘Mensenzoon,’ zei Hij, ‘u leeft tussen opstandige mensen die de waarheid zouden kunnen kennen als zij dat wilden. Maar zij willen niet. Zij zouden Mij kunnen horen als zij wilden luisteren, maar ook dat willen zij niet. Want zij zijn opstandig. Laat hun daarom maar eens zien wat het is om te worden verbannen. Neem alles wat u dragen kunt op uw rug en verlaat uw huis, ga maar ergens heen. Maar doe het wel bij daglicht, zodat zij het kunnen zien en misschien zal het dan tot hen doordringen wat dit betekent, ook al zijn zij nog zo opstandig. Breng overdag uw bagage naar buiten, zodat zij het goed kunnen zien. Diezelfde avond moet u dan uw huis verlaten, net als ballingen wanneer zij beginnen aan hun lange tocht naar verre landen. Maak een gat in de wand van uw huis en kruip daardoor naar buiten. Hijs uw bagage op uw rug, terwijl zij toekijken en loop in het donker de stad uit, bedek uw gezicht en kijk niet om u heen. Dit alles is een waarschuwing aan het adres van de Israëlieten voor het onheil dat over Jeruzalem zal komen.’ Ik deed wat mij was opgedragen. Bij daglicht bracht ik mijn bagage—alles wat ik in ballingschap kon meenemen—naar buiten en die avond maakte ik met mijn handen een gat in de muur. Daarna vertrok ik met mijn spullen terwijl de mensen toekeken.

De volgende morgen kreeg ik de tweede boodschap van de Here: ‘Mensenzoon, hebben deze opstandige Israëlieten u niet gevraagd wat dit alles te betekenen heeft? 10 Vertel hun dat de Oppermachtige Here zegt dat het een boodschap is voor koning Zedekia in Jeruzalem en voor alle inwoners van Israël. 11 Leg hun uit dat u voor hen als een symbool fungeerde, dat wat u deed een uitbeelding was van wat hun te wachten staat, want zij zullen uit hun huizen worden verdreven en in ballingschap worden gestuurd. 12 Zelfs koning Zedekia zal in het donker door een gat in de muur naar buiten gaan en alleen dat meenemen wat hij kan dragen. Hij zal zijn gezicht bedekken om toch maar vooral niet herkend te worden en niet meer naar het land om zich heen te kijken. 13 Ik zal hem in mijn net vangen en naar Babel, het land van de Chaldeeën, brengen. Maar zien zal hij het niet en daar zal hij sterven. 14 Ik zal zijn dienaren en lijfwachten naar alle windstreken uiteenjagen, achtervolgd door het zwaard. 15 En Ik zal hen onder de volken in verre landen verspreiden, dan zullen zij beseffen dat Ik de Here ben. 16 Maar enkelen van hen zal Ik sparen voor het geweld, de honger en de ziekten. Ik zal hen redden om hen tegenover de volken te laten verklaren hoe goddeloos zij zijn geweest. Zij zullen weten dat Ik de Here ben.’

17 Toen kreeg ik de volgende boodschap van de Here: 18 ‘Mensenzoon, beef wanneer u uw maaltijden eet, krimp ineen van angst wanneer u water drinkt. 19 Zeg tegen de mensen: “De Oppermachtige Here zegt dat de inwoners van Israël en Jeruzalem hun voedsel in onrust zullen eten en hun water in angst en beven zullen drinken. 20 Om al uw zonden zullen uw steden worden verwoest en uw landbouwgrond zal verwilderen. U zult ontdekken dat Ik de Here ben.” ’

21 En de Here gaf mij opnieuw een boodschap: 22 ‘Mensenzoon, waarom gebruiken ze in Israël het spreekwoord: “De tijd vliegt voorbij en maakt iedere profeet tot leugenaar!” 23 De Oppermachtige Here zegt: “Ik zal een eind maken aan dit gezegde en binnenkort zal niemand het meer gebruiken.” Geef hun in plaats daarvan deze: “De tijd is gekomen dat alle profetieën in vervulling gaan.” 24 Dan zult u zien wat er gebeurt met alle valse voorspellingen over veiligheid en zekerheid voor Jeruzalem. 25 Want Ik ben de Here! Mijn voorspellingen voer Ik uit. Er zal deze keer geen uitstel meer zijn, opstandelingen van Israël! Ik zal het tijdens uw leven doen!’ zegt de Oppermachtige Here.

26 Toen volgde deze boodschap: 27 ‘Mensenzoon, de Israëlieten zeggen: “Zijn visioenen gaan over de verre toekomst. Zij zullen nog lang niet in vervulling gaan!” 28 Zeg daarom tegen hen: “De Oppermachtige Here zegt: geen uitstel meer! Ik ga nu doen wat Ik heb gezegd!” ’

Ezechiël beeldt uit dat de rest van het volk ook gevangen zal worden meegenomen naar Babylonië

12 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, je woont bij een koppig en ongehoorzaam volk. Ze hebben wel ogen, maar ze zien niet. Ze hebben wel oren, maar ze luisteren niet. Want ze zijn koppig en ongehoorzaam. Mensenzoon, pak daarom bij elkaar wat iemand nodig heeft als hij gevangen wordt meegenomen naar een ander land. Ga daarmee naar een andere plaats. Vertrek als het nog licht is, zodat de mensen het zien. Ze zijn wel koppig en ongehoorzaam, maar misschien zullen ze het begrijpen. Verzamel alles wat iemand meeneemt als hij als gevangene naar een ander land vertrekt. Breng dat overdag naar buiten en maak er een pak van. Zorg dat de mensen het zien. Kom dan 's avonds je huis uit en vertrek, zoals iemand die als gevangene naar een ander land gaat. De mensen zullen toekijken. Maak met je handen een gat in de omheining rond je huis. Ga met het pak door dat gat naar buiten. Hijs het pak op je schouders en vertrek als het helemaal donker is geworden. Sla een doek om je gezicht, zodat je het land niet kan zien. Zo zul je een voorbeeld zijn voor het volk Israël."

Ik deed wat de Heer mij had bevolen. Alles wat ik nodig zou hebben als ik als gevangene naar een ander land zou vertrekken, bracht ik overdag naar buiten en maakte er een pak van. 's Avonds maakte ik met mijn handen een gat in de omheining rond mijn huis. Toen het donker werd, hees ik het pak op mijn schouders en vertrok door het gat. De mensen keken toe.

Ezechiël legt de mensen uit wat hij doet

's Morgens zei de Heer tegen mij: "Mensenzoon, die koppige en eigenwijze mensen hebben je toch gevraagd: 'Wat ben je aan het doen?' 10 Antwoord hun: Dit zegt de Heer: Wat jullie mij hebben zien doen, moest ik doen van de Heer. Het laat zien wat er gaat gebeuren met de koning en met alle bewoners van Juda. 11 Wat jullie mij hebben zien doen, is wat er met hen gaat gebeuren. Ze zullen gevangen meegenomen worden naar een ander land. 12 De koning zal, als het donker wordt, een pak op zijn schouders hijsen en naar buiten gaan. Ze zullen voor hem een gat in de stadsmuur maken waardoor hij kan vertrekken. Hij zal een doek om zijn gezicht doen, zodat hij het land niet zal zien. 13 De Heer zegt: zoals je een dier vangt, zo zal Ik hem vangen in mijn vangnet. Ik zal hem naar Babylonië brengen. Maar hij zal dat land niet zien.[a] En in dat land zal hij sterven. 14 Zijn lijfwacht en zijn soldaten zal Ik naar alle windrichtingen wegjagen. Ze zullen altijd opgejaagd en in gevaar zijn.[b] 15 Ik zal hen onder de volken verspreiden. Dan zullen ze beseffen dat Ik de Heer ben. 16 Maar Ik zal ervoor zorgen dat een klein aantal mensen het zwaard, de honger en de pest zal overleven. Zij zullen aan de andere volken vertellen wat voor vreselijke dingen ze hebben gedaan en dat ze daarom zijn gestraft. En zo zullen volken beseffen dat Ik de Heer ben."

Ezechiël moet de angst en de wanhoop uitbeelden

17 De Heer zei tegen mij: 18 "Mensenzoon, eet bevend je brood en drink angstig je water. Zeg tegen de mensen: 19 Dit zegt de Heer over de mensen die nu nog in Jeruzalem en in het land wonen: Jullie zullen bevend je brood eten en angstig je water drinken, vol verdriet. Want het land zal helemaal worden leeggeroofd. Dat gebeurt vanwege het geweld van de mensen die er wonen. 20 De steden zullen worden verwoest en het land zal een wildernis worden. Dan zullen jullie beseffen dat Ik de Heer ben."

God gaat nu doen wat Hij van tevoren had gezegd

21 De Heer zei tegen mij: 22 "Mensenzoon, de mensen zeggen tegen je: 'De tijd gaat voorbij, maar niets van wat er geprofeteerd is, wordt werkelijkheid.' 23 Zeg hun: Dit zegt de Heer: Ik zal ervoor zorgen dat jullie dat niet langer zullen zeggen. Alles wat er geprofeteerd is, zal nu gaan gebeuren! 24 Niemand zal nog leugens profeteren. Geen profeet van Israël zal de mensen nog langer bedriegen met dingen die ze graag willen horen. 25 Want Ik, de Heer, zal spreken. En wat Ik zeg, zal ook gebeuren. Ik zal het niet langer uitstellen. Want nog tijdens jullie leven, koppig en ongehoorzaam volk, zal Ik doen wat Ik heb gezegd, zegt de Heer."

26 De Heer zei tegen mij: 27 "Mensenzoon, het volk Israël zegt: 'Wat de profeet zegt, gaat nog lang niet gebeuren. Het gaat over iets vér in de toekomst.' 28 Zeg daarom tegen hen: Dit zegt de Heer: Niets van wat Ik gezegd heb, zal Ik nog langer uitstellen. Wat Ik heb gezegd, gaat nú gebeuren, zegt de Heer."

Footnotes

  1. Ezechiël 12:13 Deze koning was koning Zedekia. Hij probeerde door een gat in de stadsmuur te ontsnappen. Lees 2 Koningen 25:1-7. En hij zou Babel inderdaad niet zien, want de koning van Babel liet hem eerst blind maken voordat hij hem meenam. Lees Jeremia 39:1-6.
  2. Ezechiël 12:14 Eigenlijk staat er: 'En Ik zal het zwaard achter hen trekken.' Vergelijk dit met Deuteronomium 28:65 en 66.