Add parallel Print Page Options

Profetie tegen de bergen van Israël

Opnieuw kwam er een boodschap van de Here: ‘Mensenzoon, kijk naar de bergen van Israël en profeteer tegen hen. Zeg tegen hen: “Bergen van Israël, luister naar de boodschap van de Oppermachtige Here voor u en voor de rivieren en de dalen: Ik, de Here, zal oorlog over u brengen en uw afgoden vernietigen. 4,5 Uw heidense altaren zullen worden verwoest en uw wierookbranders verbrijzeld. Uw mensen zal Ik voor uw afgodsbeelden afslachten en hun lijken daar laten liggen. Hun beenderen zullen rond uw altaren worden gestrooid.

Overal waar u woont, zullen de steden verwoest en de offerplaatsen vernietigd worden. Uw altaren zullen verlaten zijn, uw afgodsbeelden en uw reukwerkbranders zullen verbrijzeld zijn. Doden zullen er onder u vallen, zodat u zult erkennen dat Ik de Here ben. Wel zal Ik een klein deel van mijn volk sparen en dat verspreiden onder de volken van de aarde. En zij die onder de volken zijn verbannen, zullen aan Mij terugdenken en zich herinneren hoe zij met hun overspelige harten en hun liefde voor afgoden Mij hebben bedroefd. Dan zullen zij zich schamen over het kwaad dat zij hebben bedreven en over hun weerzinwekkende gedrag. 10 Dan zal hun duidelijk worden dat alleen Ik de Here ben en dat Ik niet voor niets heb gedreigd dat hun dit alles zou overkomen.

11 De Oppermachtige Here zegt: hef uw handen omhoog van afschuw en schud uw hoofd in diep berouw en zeg: wat hebben wij een goddeloze dingen gedaan! Want zij zullen omkomen door oorlog, honger en ziekten. 12 Ziekten zullen hen treffen die in ballingschap zijn. Oorlog zal hen vernietigen die in het land Israël blijven. En allen die het overleven, zullen sterven van de honger. Ik zal mijn toorn op hen loslaten. 13 Als hun doden verspreid liggen tussen de altaren en afgodsbeelden op de heuvels en bergen en onder alle groene bomen waar zij reukwerk aan hun afgoden offerden, dan zullen zij beseffen dat alleen Ik de Here ben.

14 Ik zal hard tegen u optreden en Ik zal u wegvagen en uw steden verwoesten, van de woestijn in het zuiden tot aan Ribla in het noorden. Dan zult u erkennen dat Ik de Here ben.”’

Gods woorden over de heiligdommen

De Heer zei tegen mij: "Ga met je gezicht in de richting van de bergen van Israël staan. Profeteer tegen de bergen. Zeg: Luister, bergen van Israël! Luister naar wat de Heer zegt tegen de bergen en de heuvels, de beken en de dalen. De Heer zegt: Ik zal een oorlog laten uitbreken. Daarmee zal Ik al jullie heiligdommen verwoesten. Ik zal jullie altaren laten stukbreken en jullie godenbeelden laten omgooien. En Ik zal de mensen doden en bij die walgelijke beelden laten neersmijten. Ik zal de lijken van de Israëlieten voor hun walgelijke goden neergooien. Hun botten zal Ik rond de altaren strooien. Alle plaatsen en steden waar jullie wonen, zullen worden verwoest. Jullie heiligdommen zullen een wildernis worden. Jullie altaren zullen worden verwoest. Jullie walgelijke godenbeelden zullen worden stukgeslagen en vernietigd. Alles wat jullie hebben gebouwd, zal worden omgehakt en verwoest. Overal zullen doden liggen. Jullie zullen beseffen dat Ik de Heer ben.

Maar Ik zal een klein deel van het volk laten overblijven. Een paar van jullie zal Ik in leven laten. Hen zal Ik wegjagen naar andere volken. Ze zullen gevangen meegenomen worden en in andere landen moeten wonen. Maar daar zullen ze weer aan Mij denken. Ze zullen beseffen dat ze ontrouw aan Mij geweest zijn. Ze zullen beseffen dat ze Mij diep bedroefd hebben gemaakt door te vertrouwen op walgelijke afgoden. Ze zullen walgen van zichzelf vanwege de slechte dingen die ze hebben gedaan. 10 En ze zullen beseffen dat Ik de Heer ben. Ze zullen zien dat Ik doe wat Ik zeg: Ik had hen van tevoren gewaarschuwd dat Ik hen op deze manier zou straffen."[a]

11 De Heer zei tegen mij: "Sla je handen in elkaar en stamp met je voeten. Roep het uit: 'Wat verschrikkelijk!' Want het volk Israël doet afschuwelijke dingen. Daarom zullen ze door het zwaard, de honger en de pest sterven. 12 Een deel van de mensen zal sterven door de pest. Een deel van de mensen zal worden gedood door het zwaard. De mensen die dan nog over zijn, zullen sterven van de honger. Zo zal Ik hen straffen voor wat ze hebben gedaan. 13 Als ze de lijken zien liggen rond de altaren van hun afgoden, zullen ze beseffen dat Ik de Heer ben. Overal zullen de lijken liggen: op alle heuvels en bergtoppen waar ze offers hebben gebracht voor hun walgelijke afgoden. 14 Eigenhandig zal Ik het land verwoesten. Het hele land vanaf de woestijn in het zuiden tot aan Dibla in het noorden zal nog troostelozer zijn dan de woestijn. En ze zullen beseffen dat Ik de Heer ben."

Footnotes

  1. Ezechiël 6:10 Al toen God in de woestijn een verbond sloot met het volk Israël, had Hij gezegd wat er zou gebeuren als ze zich niet aan het verbond zouden houden. Lees Deuteronomium 28:45-68. En eeuwenlang had Hij hen door de profeten gewaarschuwd dat Hij dat inderdaad zou doen. Met zijn straf hield de Heer zich dus nog steeds aan zijn verbond.