Add parallel Print Page Options

De familie van Ezau

36 Dit is de familie van Ezau. (Ezau werd ook Edom genoemd.) Ezau trouwde met vrouwen uit Kanaän. Dat waren Ada, de dochter van de Hetiet Elon, en Oholibama, de dochter van Ana, die een dochter was van de Heviet Zibeon, en Basmat, de dochter van Ismaël. Basmat was een zus van Nebajot. Ada kreeg een zoon: Elifaz. Basmat kreeg ook een zoon: Rehuël. Oholibama kreeg drie zonen: Jehus, Jaëlam en Korach. Dit waren de zonen die Ezau in Kanaän kreeg. En Ezau vertrok met zijn vrouwen, zijn zonen, zijn dochters en al zijn mensen, al zijn vee, al zijn dieren en alles wat hij in Kanaän had gekregen. Hij ging weg bij zijn broer Jakob en vertrok naar een ander land. Want ze hadden te veel vee om bij elkaar te kunnen wonen. Hun kudden waren zó groot, dat er in het land waar ze rondtrokken niet genoeg gras was voor alle dieren. Daarom ging Ezau in de bergen van Seïr wonen. Ezau wordt ook Edom genoemd.

Dit is de familie van Ezau, de voorvader van de Edomieten, die in de bergen van Seïr wonen. 10 Dit zijn de zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van zijn vrouw Ada, en Rehuël, de zoon van zijn vrouw Basmat.

11 Elifaz kreeg zonen: Teman, Omar, Zefo, Gaëtam en Kenaz. 12 Elifaz' bijvrouw heette Timna. Zij kreeg een zoon: Amalek. Dat waren dus de kleinzonen van Ezau's vrouw Ada.

13 Rehuël kreeg zonen: Nahat, Zera, Samma en Mizza. Dat waren dus de kleinzonen van Ezau's vrouw Basmat.

14 Ezau's vrouw Oholibama kreeg ook zonen. Zij was de dochter van Ana, die een dochter was van Zibeon. Ze kreeg drie zonen: Jehus, Jaëlam en Korach.

15 Ezau's kleinzonen werden koningen. De zonen van Ezau's oudste zoon Elifaz zijn de koningen Teman, Omar, Zefo, 16 Kenaz, Korach, Gaëtam en Amalek. Dat waren de koningen van Elifaz in het land Edom. Zij waren de kleinzonen van Ada.

17 En dit zijn de zonen van Ezau's zoon Rehuël: de koningen Nahat, Zera, Samma en Mizza. Dat waren de koningen van Rehuël in het land Edom. Zij waren de kleinzonen van Ezau's vrouw Basmat.

18 En dit zijn de zonen van Ezau's vrouw Oholibama: de koningen Jehus, Jaëlam en Korach. 19 Dat waren de zonen van Ezau's vrouw Oholibama, dochter van Ana.

Dit waren de zonen van Ezau, de koningen van Edom.

De familie van Seïr

20 Dit zijn de namen van de zonen van Seïr[a] die in dat land woonden: Lotan, Sobal, Zibeon, Ana, Dison, Ezer en Disan. 21 Zij waren de koningen van de Horieten die in Edom woonden.

22 De zonen van Lotan waren: Hori en Hemam, en de zus van Lotan was Timna.

23 De zonen van Sobal waren: Alvan, Manahat, Ebal, Sefo en Onam.

24 De zonen van Zibeon waren: Aja en Ana. Dit is de Ana die de muilezels in de woestijn vond toen hij de ezels van zijn vader Zibeon aan het hoeden was.[b]

25 De kinderen van Ana waren: zijn zoon Dison en zijn dochter Oholibama.

26 De zonen van Dison waren: Hemdan, Esban, Jitran en Keran.

27 De zonen van Ezer waren: Bilhan, Zaävan, en Akan.

28 De zonen van Disan waren: Uz en Aran.

29 Dus dit zijn de koningen van de Horieten in het land Seïr: Lotan, Sobal, Zibeon, Ana, 30 Dison, Ezer en Disan.

De koningen van Edom

31 En dit zijn de koningen die over het land Edom[c] regeerden lang voordat de Israëlieten een koning hadden.

32 In Edom regeerde eerst Bela, de zoon van Beor. Hij woonde in de stad Dinhaba.

33 Toen Bela stierf, werd in zijn plaats Jobab koning, de zoon van Zera uit Bozra.

34 Toen Jobab stierf, werd in zijn plaats Husam koning, uit het land van de Temanieten.

35 Toen Husam stierf, werd in zijn plaats Hadad koning, de zoon van Bedad, die Midian versloeg in de vlakte van Moab. Hij woonde in de stad Avit.

36 Toen Hadad stierf, werd in zijn plaats Samla koning, uit Masreka.

37 Toen Samla stierf, werd in zijn plaats Saul koning, uit Rehobot aan de rivier.

38 Toen Saul stierf, werd in zijn plaats Baälhanan koning, de zoon van Achbor.

39 Toen Baälhanan, de zoon van Achbor, stierf, werd in zijn plaats Hadar koning. Hij woonde in de stad Pahu. Zijn vrouw heette Mehetabeël, de dochter van Matred, die een dochter was van Mezahab.

40 En dit zijn de namen van de koningen van Ezau. Hun stammen en de plaatsen waar ze woonden werden naar hen genoemd: Timna, Alva, Jetet, 41 Oholibama, Ela, Pinon, 42 Kenaz, Teman, Mibzar, Magdiël en Iram. 43 Dit waren de koningen van Edom (Edom is Ezau, de voorvader van de Edomieten) met hun woonplaatsen in het land waar ze woonden.

Footnotes

  1. Genesis 36:20 De Horieten woonden daar al in de tijd van Abraham, dus lang voordat Ezau kwam. Het land heette toen Seïr, naar hun voorvader. Later werd het Edom genoemd, naar Ezau. Van hem stammen de Edomieten af.
  2. Genesis 36:24 Volgens sommige vertalingen vond Ana geen muilezels, maar heetwaterbronnen.
  3. Genesis 36:31 Zo was het land Seïr gaan heten sinds Ezau er met zijn familie was gaan wonen. Het eerste deel van de lijst bestaat uit stamhoofden die niet van Ezau afstammen. Pas vanaf vers 40 zijn het stamhoofden uit de familie van Ezau.

De afstammelingen van Esau

36 Hier is een lijst van de afstammelingen van Esau (die ook wel Edom werd genoemd):

Esau trouwde met drie Kanaänitische meisjes: Ada, de dochter van de Hethiet Elon, Oholibama, de dochter van Ana en kleindochter van de Chiwwiet Sibon, en Basemat, de dochter van Ismaël (dus Esauʼs nicht) en de zuster van Nebajot. Esau en Ada kregen een zoon, Elifaz. Esau en Basemat hadden een zoon met de naam Reüel. Esau en Oholibama hadden drie zonen: Jeüs, Jalam en Korach. Al deze zonen werden geboren in het land Kanaän.

6-8 Toen nam Esau zijn vrouwen, zijn kinderen, zijn hele huishouding, het vee en de kudde—alle bezittingen die hij in Kanaän had vergaard—en trok naar het gebergte Seïr, weg van zijn broer Jakob. Het land was niet groot genoeg om in alle behoeften van hun vee te voorzien.

Hier zijn de namen van Esauʼs afstammelingen, de Edomieten die hem in het gebergte Seïr werden geboren:

10-12 Nakomelingen van zijn vrouw Ada, die haar zoon Elifaz kreeg, waren: Teman, Omar, Sefo, Gatam, Kenaz en Amalek (dat was een kind van Timna, de bijvrouw van Elifaz). 13,14 Esau kreeg ook kleinkinderen via zijn vrouw Basemat. Haar zoon Reüel kreeg Nachat, Zerach, Samma en Mizza.

15,16 Esauʼs kleinkinderen werden stamhoofden van de volgende stammen: de stam van Teman, de stam van Omar, de stam van Sefo, de stam van Kenaz, de stam van Korach, de stam van Gaëtam en de stam van Amalek. De bovengenoemde stammen waren nakomelingen van Elifaz, de oudste zoon van Esau en Ada. 17 De volgende stammen waren nakomelingen van Reüel, de zoon die Esau en Basemat kregen in Kanaän: de stam van Nachat, de stam van Zerach, de stam van Samma en de stam van Mizza.

18,19 En dit zijn de stammen die de namen dragen van de zonen van Esau en Oholibama (de dochter van Ana): de stam van Jeüs, de stam van Jalam en de stam van Korach.

20,21 Dit zijn de namen van de stammen die voortkwamen uit Seïr: de stam van Lotan, de stam van Sobal, de stam van Sibon, de stam van Ana, de stam van Dison, de stam van Eser en de stam van Disan.

22 De kinderen van Lotan (de zoon van Seïr) waren Chori en Hemam (Lotan had ook nog een zuster, Timna). 23 De kinderen van Sobal waren Alwan, Manachat, Ebal, Sefo en Onam. 24 De kinderen van Sibon waren Ajja en Ana (deze jongen vond hete bronnen in de woestijn, terwijl hij de ezels van zijn vader hoedde). 25 De kinderen van Ana waren Dison en het meisje Oholibama. 26 De kinderen van Dison waren Chemdan, Esban, Jitran en Keran. 27 De kinderen van Eser waren Bilhan, Zaäwan en Akan. 28-30 De kinderen van Disan waren Us en Aran.

31-39 Dit zijn de namen van de koningen die Edom regeerden voordat Israël haar eerste koning had: koning Bela, de zoon van Beor, regeerde vanuit de stad Dinhaba in Edom. Zijn opvolger was koning Jobab, de zoon van Zerach en deze regeerde in Bosra. Toen Jobab stierf, volgde Chusam uit Teman hem op. Diens opvolger was koning Hadad, de zoon van Bedad, de aanvoerder van de strijdkrachten die het leger van Midjan versloegen toen het Moab binnendrong. Hij woonde in de stad Awit. Zijn opvolger was koning Samla, die regeerde vanuit Masreka. Diens opvolger was koning Saül, die regeerde vanuit Rechobot, aan de rivier. Saüls opvolger was koning Baäl-Chanan, de zoon van Achbor. Diens opvolger was koning Hadar, die regeerde vanuit de stad Paü. Zijn vrouw heette Mehetabel en was de dochter van Matred en kleindochter van Me-Zahab.

40-43 Hier zijn de namen van de onderstammen van Esau. De plaatsen waar zij woonden, werden naar hen genoemd: de stam van Timna, de stam van Alwa, de stam van Jetet, de stam van Oholibama, de stam van Ela, de stam van Pinon, de stam van Kenaz, de stam van Teman, de stam van Mibsar, de stam van Magdiël en de stam van Iram. Dit zijn dus de namen van de onderstammen van Edom die hun namen gaven aan de gebieden die zij bewoonden (het waren allemaal Edomieten, afstammelingen van Esau).

Esau’s Descendants(A)(B)

36 This is the account(C) of the family line of Esau (that is, Edom).(D)

Esau took his wives from the women of Canaan:(E) Adah daughter of Elon the Hittite,(F) and Oholibamah(G) daughter of Anah(H) and granddaughter of Zibeon the Hivite(I) also Basemath(J) daughter of Ishmael and sister of Nebaioth.(K)

Adah bore Eliphaz to Esau, Basemath bore Reuel,(L) and Oholibamah bore Jeush, Jalam and Korah.(M) These were the sons of Esau, who were born to him in Canaan.

Esau took his wives and sons and daughters and all the members of his household, as well as his livestock and all his other animals and all the goods he had acquired in Canaan,(N) and moved to a land some distance from his brother Jacob.(O) Their possessions were too great for them to remain together; the land where they were staying could not support them both because of their livestock.(P) So Esau(Q) (that is, Edom)(R) settled in the hill country of Seir.(S)

This is the account(T) of the family line of Esau the father of the Edomites(U) in the hill country of Seir.

10 These are the names of Esau’s sons:

Eliphaz, the son of Esau’s wife Adah, and Reuel, the son of Esau’s wife Basemath.(V)

11 The sons of Eliphaz:(W)

Teman,(X) Omar, Zepho, Gatam and Kenaz.(Y)

12 Esau’s son Eliphaz also had a concubine(Z) named Timna, who bore him Amalek.(AA) These were grandsons of Esau’s wife Adah.(AB)

13 The sons of Reuel:

Nahath, Zerah, Shammah and Mizzah. These were grandsons of Esau’s wife Basemath.(AC)

14 The sons of Esau’s wife Oholibamah(AD) daughter of Anah and granddaughter of Zibeon, whom she bore to Esau:

Jeush, Jalam and Korah.(AE)

15 These were the chiefs(AF) among Esau’s descendants:

The sons of Eliphaz the firstborn of Esau:

Chiefs Teman,(AG) Omar, Zepho, Kenaz,(AH) 16 Korah,[a] Gatam and Amalek. These were the chiefs descended from Eliphaz(AI) in Edom;(AJ) they were grandsons of Adah.(AK)

17 The sons of Esau’s son Reuel:(AL)

Chiefs Nahath, Zerah, Shammah and Mizzah. These were the chiefs descended from Reuel in Edom; they were grandsons of Esau’s wife Basemath.(AM)

18 The sons of Esau’s wife Oholibamah:(AN)

Chiefs Jeush, Jalam and Korah.(AO) These were the chiefs descended from Esau’s wife Oholibamah daughter of Anah.

19 These were the sons of Esau(AP) (that is, Edom),(AQ) and these were their chiefs.(AR)

20 These were the sons of Seir the Horite,(AS) who were living in the region:

Lotan, Shobal, Zibeon, Anah,(AT) 21 Dishon, Ezer and Dishan. These sons of Seir in Edom were Horite chiefs.(AU)

22 The sons of Lotan:

Hori and Homam.[b] Timna was Lotan’s sister.

23 The sons of Shobal:

Alvan, Manahath, Ebal, Shepho and Onam.

24 The sons of Zibeon:(AV)

Aiah and Anah. This is the Anah who discovered the hot springs[c](AW) in the desert while he was grazing the donkeys(AX) of his father Zibeon.

25 The children of Anah:(AY)

Dishon and Oholibamah(AZ) daughter of Anah.

26 The sons of Dishon[d]:

Hemdan, Eshban, Ithran and Keran.

27 The sons of Ezer:

Bilhan, Zaavan and Akan.

28 The sons of Dishan:

Uz and Aran.

29 These were the Horite chiefs:

Lotan, Shobal, Zibeon, Anah,(BA) 30 Dishon, Ezer and Dishan. These were the Horite chiefs,(BB) according to their divisions, in the land of Seir.

The Rulers of Edom(BC)

31 These were the kings who reigned in Edom before any Israelite king(BD) reigned:

32 Bela son of Beor became king of Edom. His city was named Dinhabah.

33 When Bela died, Jobab son of Zerah from Bozrah(BE) succeeded him as king.

34 When Jobab died, Husham from the land of the Temanites(BF) succeeded him as king.

35 When Husham died, Hadad son of Bedad, who defeated Midian(BG) in the country of Moab,(BH) succeeded him as king. His city was named Avith.

36 When Hadad died, Samlah from Masrekah succeeded him as king.

37 When Samlah died, Shaul from Rehoboth(BI) on the river succeeded him as king.

38 When Shaul died, Baal-Hanan son of Akbor succeeded him as king.

39 When Baal-Hanan son of Akbor died, Hadad[e] succeeded him as king. His city was named Pau, and his wife’s name was Mehetabel daughter of Matred, the daughter of Me-Zahab.

40 These were the chiefs(BJ) descended from Esau, by name, according to their clans and regions:

Timna, Alvah, Jetheth, 41 Oholibamah, Elah, Pinon, 42 Kenaz, Teman, Mibzar, 43 Magdiel and Iram. These were the chiefs of Edom, according to their settlements in the land they occupied.

This is the family line of Esau, the father of the Edomites.(BK)

Footnotes

  1. Genesis 36:16 Masoretic Text; Samaritan Pentateuch (also verse 11 and 1 Chron. 1:36) does not have Korah.
  2. Genesis 36:22 Hebrew Hemam, a variant of Homam (see 1 Chron. 1:39)
  3. Genesis 36:24 Vulgate; Syriac discovered water; the meaning of the Hebrew for this word is uncertain.
  4. Genesis 36:26 Hebrew Dishan, a variant of Dishon
  5. Genesis 36:39 Many manuscripts of the Masoretic Text, Samaritan Pentateuch and Syriac (see also 1 Chron. 1:50); most manuscripts of the Masoretic Text Hadar