Add parallel Print Page Options

Het lied van Juda

26 In die tijd zal het hele land Juda dit lied zingen:

Onze stad is sterk! Wij worden omringd door de muren van zijn redding! Open de poorten voor iedereen, want allen die rechtvaardig en trouw aan de Here zijn, mogen binnenkomen. Degenen die op Hem blijven vertrouwen, die vaak hun gedachten aan de Here wijden, zal Hij in volkomen vrede laten leven! Vertrouw altijd op de Here God, want de Oppermachtige Here is uw eeuwige toevlucht. Hij vernedert de trotsen en haalt de muren van de hoogmoedige stad om, ze wordt onder de voet gelopen, vertrapt door de armen en machtelozen. Maar voor de goede mensen is het pad niet steil en ruw! God geeft hun geen ruw en verraderlijk pad, maar effent de weg voor hen.

O Here, wij vinden het heerlijk om uw wil te doen! Ons hart verlangt ernaar uw naam te prijzen. Zelfs ʼs nachts zoek ik naar U, vastbesloten zoek ik naar God, want als U als rechter naar de aarde komt, zullen de mensen zich van hun verdorvenheid afkeren en doen wat goed is. 10 Ook al vergeeft U hen, de goddelozen leren het nooit, zelfs in het land waar rechtvaardigheid heerst blijven zij zondigen en merken zij uw majesteit niet op. 11 Zij luisteren niet naar uw dreigementen en negeren uw dreigend opgeheven hand. Laat hun zien hoe na uw volk U aan het hart ligt. Misschien zullen zij zich dan schamen! Ja, laat hen verbranden door het vuur dat U had bestemd voor uw vijanden.

12 Here, geef ons uw vrede, want alles wat wij bezitten en zijn, is van U afkomstig. 13 O Here, onze God, andere heren heersten over ons, maar nu aanbidden wij U alleen. 14 Degenen die wij vroeger dienden, zijn dood en vergeten, zij zullen nooit meer terugkeren. U keerde Zich tegen hen en vernietigde hen en zij zijn al lange tijd vergeten. 15 Prijs de Here! Hij heeft ons tot een machtig volk gemaakt. Hij heeft de grenzen van ons land uitgebreid! 16 Here, in onze wanhoop zochten wij U. Toen uw straf ons trof, riepen wij U aan. 17 Wat misten wij uw aanwezigheid, Here! Wij leden als een vrouw die een kind ter wereld brengt en daarbij schreeuwt en ineenkrimpt van de pijn. 18 Ook wij zijn ineengekrompen van vreselijke angst, maar het baatte niet. Al onze pogingen konden ons niet verlossen. 19 Desondanks weten wij één ding zeker, zij die het eigendom van God zijn, zullen opnieuw leven. Hun lichamen zullen weer opstaan en zij zullen zingen van blijdschap! Want Gods levenslicht zal als dauw op hen vallen!

20 Ga naar huis, mijn volk, en doe uw deuren op slot! Verberg u een korte tijd, totdat de toorn van de Here tegen uw vijanden voorbij is. 21 Kijk! De Here komt uit de hemelen om de mensen van de aarde te straffen voor hun zonden. De aarde zal de moordenaars niet langer verbergen. De schuldigen zullen worden gevonden.

God zal zijn eigen volk weer zegenen

26 Jesaja zegt: In die tijd zal in het land van Juda het volgende lied worden gezongen:

'Wij hebben een sterke stad.
De goedheid van God zijn de muren van die stad.
Doe de poorten open!
Dan kan het rechtvaardige en trouwe volk naar binnen gaan.
U heeft het beloofd:
U zal vrede geven aan de mensen die helemaal op U vertrouwen.
Vertrouw voor altijd op de Heer,
want de Heer is een eeuwige rots waarop wij veilig zijn.
Mensen die denken dat ze veilig zijn in hun hooggelegen burcht,
gooit Hij neer.
Hij vernietigt hun burcht tot aan de grond.
De resten worden vertrapt door de arme mensen.'

Voor mensen die leven zoals U het wil, is de weg door het leven recht en vlak. U baant voor hen de weg. Ook als U rechtspreekt, vertrouwen wij op U, Heer. Wij verlangen met ons hele hart naar U en uw verbond. 's Nachts verlang ik met mijn hele hart naar U. Vanuit het diepst van mijn hart verlang ik naar U. Want als U de aarde straft, leren de mensen wat rechtvaardigheid is.

10 Zelfs als U goed bent voor mensen die zich niets van U aantrekken, gaan ze niet leven zoals U het wil. Ze blijven slechte dingen doen in een land waar de andere mensen wel goed leven. Ze zien niet hoe machtig U bent. 11 Heer, U doet machtige dingen, maar ze zien het niet. Maar op een dag zullen ze het zien en zich schamen. Ze zullen zien hoeveel U van uw volk houdt. Uw vurige liefde voor uw volk zal uw vijanden verbranden.

12 Heer, U zal ons vrede geven. In alle dingen zorgt U voor ons. 13 Heer God, andere koningen hebben over ons geheerst. Maar alleen U eren wij. 14 Als die andere koningen zijn gedood, worden ze nooit meer levend. Ze staan nooit meer op uit de dood. U heeft hen gestraft en vernietigd. Niemand denkt nog aan hen. 15 U had ons volk groot gemaakt, Heer, U had uw volk en uw land steeds groter gemaakt. U kreeg de eer. Maar U heeft uw volk over de hele aarde verspreid. 16 Heer, toen ze in nood waren, hebben ze U om hulp geroepen. Ze hebben stil tot U gebeden toen U hen strafte. 17 We krompen inéén van de pijn en schreeuwden het uit, zoals een vrouw die een kind aan het krijgen is. 18 Maar al ónze pijn leverde niets op. We konden het land niet redden. We konden het land niet vullen met nieuwe bewoners.

19 Maar de mensen die van U zijn, zullen terugkomen uit de dood. Ook ik zal opstaan uit de dood. Jullie die dood in de aarde liggen, word wakker en juich! Want de dauw die U geeft, is een dauw die doden weer levend maakt. Door uw dauw geeft de aarde de doden terug. 20 Kom, mijn volk, ga je huis binnen. Doe de deur achter je dicht. Verberg je een poosje, totdat de Heer niet meer boos is. 21 Want de Heer verlaat zijn huis om de bewoners van de aarde te straffen voor hun slechtheid. Want ze hebben onschuldige mensen gedood. Maar al hun misdaden zullen aan het licht komen.

A Song of Praise

26 In that day(A) this song will be sung(B) in the land of Judah:

We have a strong city;(C)
    God makes salvation
    its walls(D) and ramparts.(E)
Open the gates(F)
    that the righteous(G) nation may enter,
    the nation that keeps faith.
You will keep in perfect peace(H)
    those whose minds are steadfast,
    because they trust(I) in you.
Trust(J) in the Lord forever,(K)
    for the Lord, the Lord himself, is the Rock(L) eternal.
He humbles those who dwell on high,
    he lays the lofty city low;
he levels it to the ground(M)
    and casts it down to the dust.(N)
Feet trample(O) it down—
    the feet of the oppressed,(P)
    the footsteps of the poor.(Q)

The path of the righteous is level;(R)
    you, the Upright One,(S) make the way of the righteous smooth.(T)
Yes, Lord, walking in the way of your laws,[a](U)
    we wait(V) for you;
your name(W) and renown
    are the desire of our hearts.
My soul yearns for you in the night;(X)
    in the morning my spirit longs(Y) for you.
When your judgments(Z) come upon the earth,
    the people of the world learn righteousness.(AA)
10 But when grace is shown to the wicked,(AB)
    they do not learn righteousness;
even in a land of uprightness they go on doing evil(AC)
    and do not regard(AD) the majesty of the Lord.
11 Lord, your hand is lifted high,(AE)
    but they do not see(AF) it.
Let them see your zeal(AG) for your people and be put to shame;(AH)
    let the fire(AI) reserved for your enemies consume them.

12 Lord, you establish peace(AJ) for us;
    all that we have accomplished you have done(AK) for us.
13 Lord our God, other lords(AL) besides you have ruled over us,
    but your name(AM) alone do we honor.(AN)
14 They are now dead,(AO) they live no more;
    their spirits(AP) do not rise.
You punished them and brought them to ruin;(AQ)
    you wiped out all memory of them.(AR)
15 You have enlarged the nation, Lord;
    you have enlarged the nation.(AS)
You have gained glory for yourself;
    you have extended all the borders(AT) of the land.

16 Lord, they came to you in their distress;(AU)
    when you disciplined(AV) them,
    they could barely whisper(AW) a prayer.[b]
17 As a pregnant woman about to give birth(AX)
    writhes and cries out in her pain,
    so were we in your presence, Lord.
18 We were with child, we writhed in labor,
    but we gave birth(AY) to wind.
We have not brought salvation(AZ) to the earth,
    and the people of the world have not come to life.(BA)

19 But your dead(BB) will live, Lord;
    their bodies will rise—
let those who dwell in the dust(BC)
    wake up and shout for joy—
your dew(BD) is like the dew of the morning;
    the earth will give birth to her dead.(BE)

20 Go, my people, enter your rooms
    and shut the doors(BF) behind you;
hide(BG) yourselves for a little while
    until his wrath(BH) has passed by.(BI)
21 See, the Lord is coming(BJ) out of his dwelling(BK)
    to punish(BL) the people of the earth for their sins.
The earth will disclose the blood(BM) shed on it;
    the earth will conceal its slain no longer.

Footnotes

  1. Isaiah 26:8 Or judgments
  2. Isaiah 26:16 The meaning of the Hebrew for this clause is uncertain.