Add parallel Print Page Options

Jozua ontmoet een gewapende man (vervolg)

Omdat de Israëlieten waren overgestoken, had Jericho de stadspoorten dicht gedaan. Niemand kon de stad nog in of uit. De engel zei namens de Heer tegen Jozua: "Let op, Ik geef Jericho met zijn koning en zijn helden in je macht. Loop met je hele leger één keer om de stad heen. Doe dat zes dagen lang. Zeven priesters moeten ieder een ramshoorn dragen. Daarmee moeten ze voor de kist van het verbond uit lopen. Op de zevende dag moeten jullie zeven keer om de stad heen trekken. De priesters moeten op de ramshorens blazen. Als jullie horen dat er een lange toon op de ramshorens wordt geblazen, moet het hele volk zo hard mogelijk gaan juichen. Dan zal de muur van de stad instorten. Laat iedereen recht voor zich uit over de muur klimmen."

Het volk trekt rond Jericho

Jozua riep de priesters en zei tegen hen: "Neem de kist van het verbond van de Heer. Laat zeven priesters met ramshorens voor de kist van het verbond van de Heer uit lopen." Tegen het volk zei hij: "Loop om de stad heen. Voorop loopt een deel van het leger. Daarachter de priesters met de ramshorens. Daarachter de kist van het verbond, en daarachter de rest van het leger." De zeven priesters die de zeven ramshorens droegen, begonnen te lopen. Ze bliezen op de ramshorens. Ze werden gevolgd door de kist van het verbond van de Heer. Een deel van het leger liep voor de priesters met de ramshorens uit. De rest van het leger kwam achter de kist van het verbond aan. Er werd aldoor op de ramshorens geblazen. 10 Jozua had het volk bevolen: "Jullie mogen niet juichen en zelfs niet praten. Jullie mogen geen woord zeggen tot op de dag dat ik zeg: 'Juich!' Dán moeten jullie juichen." 11 Zo liet hij de kist van het verbond van de Heer één keer om de stad heen trekken. Toen kwam iedereen in het tentenkamp terug. Daar overnachtten ze.

12 De volgende morgen stond Jozua vroeg op. De priesters tilden de kist van het verbond weer op. 13 De zeven priesters liepen met de ramshorens voor de kist van het verbond uit en bliezen onderweg op de horens. Voor hen uit liep een deel van het leger en de anderen kwamen achter de kist van het verbond aan. 14 Zo trokken ze op de tweede dag weer één keer om de stad heen en kwamen daarna terug in het tentenkamp. Dat deden ze zes dagen.

15 Op de zevende dag stonden ze op zodra het licht begon te worden. Ze trokken op dezelfde manier om de stad heen, maar nu zeven keer. Alleen op die dag trokken ze zeven keer om de stad heen. 16 Toen de priesters bij de zevende keer op de horens bliezen, zei Jozua tegen het volk: "Juich, want de Heer heeft jullie de stad gegeven! 17 Maar denk erom: de hele stad en alles wat er in de stad is, is voor de Heer en moet gedood worden. Alleen Rachab mag in leven blijven, met alle mensen die bij haar in huis zijn. Want zij heeft de spionnen verborgen die wij gestuurd hadden. 18 Denk erom dat alles voor de Heer is. Jullie mogen niets als buit meenemen naar het tentenkamp. Als jullie dat tóch doen, komt er een vloek over het tentenkamp van Israël. 19 Alles wat van zilver, goud, koper of ijzer is, is voor de Heer en zal bij de schat van de Heer komen."

Jericho wordt veroverd

20 Toen begonnen de priesters op de ramshorens te blazen. Zodra het volk het geluid van de ramshorens hoorde, begon het te juichen. Toen stortte de stadsmuur in. En het volk klom de stad binnen, ieder recht voor zich uit. Zo veroverden ze de stad. 21 Ze doodden iedereen: mannen en vrouwen, jong en oud. Zelfs de koeien, schapen en ezels doodden ze. 22 Maar tegen de twee mannen die het land hadden verkend, zei Jozua: "Ga naar het huis van Rachab. Breng haar en alle mensen die bij haar horen naar buiten, zoals jullie haar gezworen hebben." 23 De twee verkenners gingen naar binnen en haalden Rachab op met haar vader, haar moeder, haar broers en iedereen die bij haar hoorde, haar hele familie. En ze wezen hun buiten het tentenkamp van Israël een plaats aan waar ze mochten gaan wonen. 24 Maar de stad werd verbrand met alles wat er in was. Alleen alles wat van zilver, goud, koper en ijzer was, werd meegenomen. Het werd bij de schat van het heiligdom van de Heer gelegd. 25 Zo redde Jozua Rachab en haar hele familie. En haar familie heeft altijd bij de Israëlieten gewoond. En daar woont haar familie nu nog steeds, omdat Rachab de verkenners verborgen had die Jozua had gestuurd om Jericho te verkennen. 26 Toen zwoer Jozua: "Vervloekt is de man die de stad Jericho herbouwt. Als hij de stad herbouwt, zal dat zijn oudste zoon het leven kosten. En als hij de poortdeuren inzet, zal dat zijn jongste zoon het leven kosten."[a]

27 En de Heer was met Jozua en in het hele land werden zijn grote daden bekend.

Footnotes

  1. Jozua 6:26 Dit werd werkelijkheid toen ruim 500 jaar later Jericho werd herbouwd. Lees 1 Koningen 16:34.

De verovering van Jericho

De poorten van Jericho werden zorgvuldig gesloten gehouden, omdat de inwoners bang waren voor de Israëlieten, niemand mocht naar binnen of naar buiten. Maar de Here zei tegen Jozua: ‘Jericho, zijn koning en al zijn machtige strijders zijn al verslagen, want Ik heb hen in uw macht gegeven! 3,4 Uw hele leger moet zes dagen lang één keer per dag om de stad heen trekken, gevolgd door zeven priesters die voor de ark uit lopen en ieder een ramshoorn dragen. Op de zevende dag moet u zevenmaal rond de stad trekken, terwijl de priesters op hun ramshoornen blazen. Wanneer zij dan een lang, hard hoorngeschal laten horen, moet het hele volk hard juichen, waarna de muren van de stad zullen instorten. Daarna moet u van alle kanten de stad binnenvallen.’

6-9 Jozua riep daarop de priesters bijeen en gaf hun de nodige bevelen. De gewapende mannen moesten de stoet aanvoeren, gevolgd door de zeven priesters die de ramshoornen bliezen. Achter hen moesten dan de priesters lopen die de ark droegen, gevolgd door de achterhoede. 10 Jozua beval het volk: ‘Er moet volledige stilte in acht worden genomen. Laat niemand zijn mond opendoen tot ik u zeg dat u moet juichen, juich dan!’ 11 De ark werd die dag rond de stad gedragen, waarna iedereen terugkeerde naar het kamp om er de nacht door te brengen.

12-14 Toen het de volgende morgen licht werd, maakten zij weer een rondgang. Daarna keerde iedereen terug naar het kamp. Dit deden zij zes dagen lang.

15 Bij het aanbreken van de zevende dag gingen zij weer naar de stad, maar nu liepen zij er zevenmaal omheen in plaats van eenmaal. 16 Bij de zevende keer lieten de priesters de ramshoorns klinken en Jozua riep tot het volk: ‘Juich, de Here heeft ons de stad gegeven!’

17 Vóór die tijd had Jozua zijn mensen gezegd: ‘De stad en alles wat daarin is, moet voor de Here worden vernietigd, maar alleen de prostituee Rachab en allen die in haar huis zijn, mogen in leven blijven omdat zij de spionnen heeft beschermd. 18 Vergrijp u niet aan al wat voor de Here vernietigd wordt. Als u zich iets als buit toeëigent, zal dit rampzalige gevolgen hebben voor Israël.’ 19 Alle zilveren, gouden, koperen en ijzeren voorwerpen moeten aan de Here worden gegeven en naar zijn schatkamer worden gebracht, al het overige moet worden vernietigd. 20 Toen de ramshoornen schalden, juichte het volk en daarop stortte de stadsmuur in. De Israëlieten stroomden van alle kanten de stad binnen en namen haar in. 21 Zij vernietigden alles: mannen en vrouwen, jong en oud, ossen, schapen, ezels, letterlijk alles. 22 Toen zei Jozua tegen de twee spionnen: ‘Kom uw belofte na. Zorg dat de prostituee en haar familieleden in veiligheid worden gebracht.’ 23 De jongemannen gingen naar het huis en brachten Rachab, haar ouders, broers en andere familieleden in veiligheid. Er werd een regeling voor hen getroffen dat zij buiten het kamp van de Israëlieten mochten verblijven. 24 Daarna legden de Israëlieten de hele stad in de as. Alleen het goud, het zilver en de koperen en ijzeren voorwerpen werden bewaard in de schatkamer van de Here.

25 Zo spaarde Jozua de prostituee Rachab en al haar familieleden die bij haar in huis waren. Zij wonen nog steeds bij de Israëlieten omdat zij de spionnen die Jozua naar Jericho had gestuurd, had verborgen. 26 Jozua sprak daarna een vreselijke vervloeking uit over iedereen die Jericho zou proberen te herbouwen. Het leggen van het fundament zou het leven van zijn oudste zoon kosten en als hij de poorten overeind zou zetten, zou dat gaan ten koste van zijn jongste zoon.

27 Zo hielp de Here Jozua en hij werd overal beroemd.

Now the gates of Jericho(A) were securely barred because of the Israelites. No one went out and no one came in.

Then the Lord said to Joshua, “See, I have delivered(B) Jericho into your hands, along with its king and its fighting men. March around the city once with all the armed men. Do this for six days. Have seven priests carry trumpets of rams’ horns(C) in front of the ark. On the seventh day, march around the city seven times, with the priests blowing the trumpets.(D) When you hear them sound a long blast(E) on the trumpets, have the whole army give a loud shout;(F) then the wall of the city will collapse and the army will go up, everyone straight in.”

So Joshua son of Nun called the priests and said to them, “Take up the ark of the covenant of the Lord and have seven priests carry trumpets in front of it.”(G) And he ordered the army, “Advance(H)! March around the city, with an armed guard going ahead of the ark(I) of the Lord.”

When Joshua had spoken to the people, the seven priests carrying the seven trumpets before the Lord went forward, blowing their trumpets, and the ark of the Lord’s covenant followed them. The armed guard marched ahead of the priests who blew the trumpets, and the rear guard(J) followed the ark. All this time the trumpets were sounding. 10 But Joshua had commanded the army, “Do not give a war cry, do not raise your voices, do not say a word until the day I tell you to shout. Then shout!(K) 11 So he had the ark of the Lord carried around the city, circling it once. Then the army returned to camp and spent the night there.

12 Joshua got up early the next morning and the priests took up the ark of the Lord. 13 The seven priests carrying the seven trumpets went forward, marching before the ark of the Lord and blowing the trumpets. The armed men went ahead of them and the rear guard followed the ark of the Lord, while the trumpets kept sounding. 14 So on the second day they marched around the city once and returned to the camp. They did this for six days.

15 On the seventh day, they got up at daybreak and marched around the city seven times in the same manner, except that on that day they circled the city seven times.(L) 16 The seventh time around, when the priests sounded the trumpet blast, Joshua commanded the army, “Shout! For the Lord has given you the city!(M) 17 The city and all that is in it are to be devoted[a](N) to the Lord. Only Rahab the prostitute(O) and all who are with her in her house shall be spared, because she hid(P) the spies we sent. 18 But keep away from the devoted things,(Q) so that you will not bring about your own destruction by taking any of them. Otherwise you will make the camp of Israel liable to destruction(R) and bring trouble(S) on it. 19 All the silver and gold and the articles of bronze and iron(T) are sacred to the Lord and must go into his treasury.”

20 When the trumpets sounded,(U) the army shouted, and at the sound of the trumpet, when the men gave a loud shout,(V) the wall collapsed; so everyone charged straight in, and they took the city.(W) 21 They devoted(X) the city to the Lord and destroyed(Y) with the sword every living thing in it—men and women, young and old, cattle, sheep and donkeys.

22 Joshua said to the two men(Z) who had spied out(AA) the land, “Go into the prostitute’s house and bring her out and all who belong to her, in accordance with your oath to her.(AB) 23 So the young men who had done the spying went in and brought out Rahab, her father and mother, her brothers and sisters and all who belonged to her.(AC) They brought out her entire family and put them in a place outside the camp of Israel.

24 Then they burned the whole city(AD) and everything in it, but they put the silver and gold and the articles of bronze and iron(AE) into the treasury of the Lord’s house.(AF) 25 But Joshua spared(AG) Rahab the prostitute,(AH) with her family and all who belonged to her, because she hid the men Joshua had sent as spies to Jericho(AI)—and she lives among the Israelites to this day.

26 At that time Joshua pronounced this solemn oath:(AJ) “Cursed(AK) before the Lord is the one who undertakes to rebuild this city, Jericho:

“At the cost of his firstborn son
    he will lay its foundations;
at the cost of his youngest
    he will set up its gates.”(AL)

27 So the Lord was with Joshua,(AM) and his fame spread(AN) throughout the land.

Footnotes

  1. Joshua 6:17 The Hebrew term refers to the irrevocable giving over of things or persons to the Lord, often by totally destroying them; also in verses 18 and 21.