Add parallel Print Page Options

God waarschuwt de bewoners van Jeruzalem opnieuw

De Heer zegt: "Het zal slecht met jou aflopen, jij slechte, bedorven stad Jeruzalem die bloed vergiet! Je wil niet naar Mij luisteren. Je wil niets doen met mijn waarschuwingen. Je vertrouwt niet op de Heer. Je gaat niet naar je God toe. Je koningen lijken op brullende leeuwen. Je rechters lijken op verslindende wolven die niets overlaten tot de volgende ochtend. Je profeten zeggen maar wat. Ze zijn niet trouw aan Mij. Je priesters hebben het heiligdom bedorven met hun gedrag. Ze houden zich niet aan mijn wet. Ik, de rechtvaardige Heer, woon in jou, Jeruzalem. Ik doe nooit iets wat onrechtvaardig is. Elke ochtend is mijn rechtvaardigheid te zien. Maar slechte mensen schamen zich nergens voor.

Ik heb volken vernietigd, hun muren en torens vernield. Ik heb hun straten leeggemaakt: er is niemand meer. Hun steden zijn puinhopen, zonder mensen, zonder bewoners. Ik zei tegen jou, Jeruzalem: 'Heb toch diep ontzag voor Mij! Luister naar mijn waarschuwingen! Dan zul je niet vernietigd worden door de straf waarmee Ik je ga straffen.' Maar je hebt altijd zó graag slechte dingen willen doen! Reken er daarom maar op dat Ik zal opstaan om over jou recht te spreken. Ik zal je straffen door de volken tegen je te verzamelen. Zij zullen je verwoesten. Ik zal in mijn woede dit hele land vernietigen, zegt de Heer."

God belooft Jeruzalem een nieuwe tijd

De Heer zegt: "Maar daarna zal Ik de volken andere, zuivere lippen geven. Daardoor zullen ze allemaal Mij aanbidden. Ze zullen met elkaar Mij dienen. 10 De bewoners van Jeruzalem die waren weggejaagd naar de overkant van de rivieren van Ethiopië, zullen Mij in Jeruzalem offers brengen. 11 Dan zul je je niet meer hoeven te schamen over alle dingen waarmee je Mij ongehoorzaam bent geweest, Jeruzalem. Want dan zal Ik alle mensen uit je weggehaald hebben die blij zijn over je straf voor je trots. Je zal voortaan niet meer trots zijn, daar op mijn heilige berg. 12 Maar Ik zal in jou een klein, bescheiden volk overlaten dat op Mij zal vertrouwen. 13 De mensen die van mijn volk zijn overgebleven, zullen niet meer oneerlijk zijn, niet meer liegen, niet meer bedriegen. Ze zullen rustig kunnen wonen, zonder dat iemand hun nog kwaad doet.

14 Zing blij, Jeruzalem! Juich, Israël, wees vrolijk en blij! 15 De Heer zal je niet langer straffen. Hij heeft je vijanden vernietigd. De Koning van Israël woont Zelf bij je. Er zal je geen kwaad meer overkomen. 16 In die tijd zal tegen Jeruzalem worden gezegd: 'Wees niet bang, Jeruzalem, wees niet langer bang. 17 Je Heer God woont bij je. Hij is de held die jou bevrijdt. Hij zal van vreugde over je zingen. Uit liefde zal Hij zwijgen over alles wat je verkeerd hebt gedaan. Hij zal over je juichen van blijdschap.' 18 De mensen die bedroefd zijn omdat ze mijn feesten niet meer kunnen vieren, zal Ik verzamelen. Want ze horen erbij. Jeruzalem, je hoeft je niet langer te schamen. 19 In die tijd zal Ik afrekenen met al je vijanden. Jullie zijn mijn schapen. De zwakke schapen zal Ik redden en de verstoten schapen zal Ik weer terugbrengen. Zij die eerst door iedereen uitgelachen werden, zullen nu geëerd en geprezen worden. 20 In die tijd zal Ik jullie naar je land terugbrengen. Want Ik zal jullie weer verzamelen. Jullie zullen beroemd worden. Alle landen en volken zullen jullie prijzen. Jullie zullen met eigen ogen zien dat Ik een einde maak aan jullie gevangenschap en Ik zal weer goed voor jullie zijn, zegt de Heer.

De toekomst van Jeruzalem

Wee Jeruzalem, die ongehoorzame, zondige stad vol misdaad en geweld! Zij wil naar niemand luisteren en weigert te worden terechtgewezen. Zij vertrouwt niet op de Here en zoekt haar God niet. Haar leiders lijken op brullende leeuwen op zoek naar prooi. Haar rechters zijn vraatzuchtig als wolven in de schemering die geen spoortje voedsel overlaten tot de morgen. Haar profeten zijn praatjesmakers en bedriegers. Haar priesters ontwijden wat heilig is en zijn ongehoorzaam aan Gods wetten. Maar de Here, die midden in die stad woont, is rechtvaardig. Hij doet geen onrecht. Iedere dag weer is zijn rechtvaardig oordeel zichtbaar. Ondanks dat schaamt de goddeloze zich niet voor zijn daden. ‘Ik heb vele volken uitgeroeid en hun vestingen verwoest. Hun straten liggen verlaten en zijn onbegaanbaar geworden. Hun steden liggen in puin, de hele bevolking is weg. Ik zei: “Heb eerbied voor Mij, laat u terechtwijzen. Als u luistert naar mijn waarschuwingen zal Ik uw stad niet vernietigen.” Maar nee, zij stonden direct klaar om kwaad te bedrijven. Heb geduld,’ zegt de Here. ‘Het moment komt waarop Ik zal opstaan om te oordelen. Want Ik heb besloten alle volken en koninkrijken te verzamelen en over hen mijn toorn uit te storten. Ja, met het vuur van mijn jaloezie zal Ik de hele aarde verteren.

Maar dan zal Ik de volken andere, reine lippen geven, zodat zij de naam van de Here zullen aanroepen en Hem eensgezind zullen vereren. 10 De mensen die ver weg aan de andere kant van de rivieren van Ethiopië wonen, zullen hier komen om Mij te aanbidden en offers te brengen. 11 Dan zult u zich niet meer hoeven te schamen voor de zonden die tegen Mij zijn begaan. Want Ik zal alle trotse, arrogante mensen uit uw midden verwijderen. Er zal geen hoogmoed meer voorkomen op mijn heilige tempelberg. 12 Alleen de nederigen en armen zal Ik overlaten en ook ieder die op Mij vertrouwt. 13 De overgebleven Israëlieten zullen geen onrecht plegen of liegen. Zij zullen daar rustig en in vrede en veiligheid wonen en slapen, zonder dat iemand hen opschrikt.’

14 Breek uit in gejubel, dochter van Sion! Juich, Israël! Verheug u, wees vrolijk met heel uw hart, dochter van Jeruzalem! 15 Want de Here heeft uw vonnis ongeldig verklaard en uw vijand vernietigd. De koning van Israël, de Here, is bij u! U hoeft nergens meer bang voor te zijn. 16 Op die dag zal men Jeruzalem opbeuren met de woorden: ‘Wees niet bang, Sion, houd moed. 17 De Here, uw God, is bij u. Hij is een machtige verlosser. Hij zal vol blijdschap over u zijn. Hij zal u liefhebben en u niet beschuldigen. Hij zal over u juichen met een lied van vreugde.’

18 ‘Wie verdriet hebben omdat zij niet bij dit feest kunnen zijn, zal Ik erbij halen. Zij horen er toch ook bij. Zij gaan gebukt onder de vernedering. 19 Ik zal voorgoed afrekenen met al uw vijanden. En Ik zal de zwakken en hulpbehoevenden verlossen en bijeenbrengen wie uit elkaar waren gejaagd. Ik zal mijn ballingen, die vroeger over de hele wereld werden veracht, nu roem en eer bezorgen. 20 In die tijd zal Ik u bijeenhalen en weer thuis brengen. Alle volken ter wereld zullen zien dat Ik van u een groot en roemrucht volk heb gemaakt, wanneer Ik uw situatie ten goede heb veranderd,’ zegt de Here.

Jerusalem

Woe to the city of oppressors,(A)
    rebellious(B) and defiled!(C)
She obeys(D) no one,
    she accepts no correction.(E)
She does not trust(F) in the Lord,
    she does not draw near(G) to her God.
Her officials within her
    are roaring lions;(H)
her rulers are evening wolves,(I)
    who leave nothing for the morning.(J)
Her prophets are unprincipled;
    they are treacherous people.(K)
Her priests profane the sanctuary
    and do violence to the law.(L)
The Lord within her is righteous;(M)
    he does no wrong.(N)
Morning by morning(O) he dispenses his justice,
    and every new day he does not fail,(P)
    yet the unrighteous know no shame.(Q)

Jerusalem Remains Unrepentant

“I have destroyed nations;
    their strongholds are demolished.
I have left their streets deserted,
    with no one passing through.
Their cities are laid waste;(R)
    they are deserted and empty.
Of Jerusalem I thought,
    ‘Surely you will fear me
    and accept correction!’(S)
Then her place of refuge[a] would not be destroyed,
    nor all my punishments come upon[b] her.
But they were still eager
    to act corruptly(T) in all they did.
Therefore wait(U) for me,”
    declares the Lord,
    “for the day I will stand up to testify.[c]
I have decided to assemble(V) the nations,(W)
    to gather the kingdoms
and to pour out my wrath(X) on them—
    all my fierce anger.(Y)
The whole world will be consumed(Z)
    by the fire of my jealous anger.

Restoration of Israel’s Remnant

“Then I will purify the lips of the peoples,
    that all of them may call(AA) on the name of the Lord(AB)
    and serve(AC) him shoulder to shoulder.
10 From beyond the rivers of Cush[d](AD)
    my worshipers, my scattered people,
    will bring me offerings.(AE)
11 On that day you, Jerusalem, will not be put to shame(AF)
    for all the wrongs you have done to me,(AG)
because I will remove from you
    your arrogant boasters.(AH)
Never again will you be haughty
    on my holy hill.(AI)
12 But I will leave within you
    the meek(AJ) and humble.
The remnant of Israel
    will trust(AK) in the name of the Lord.
13 They(AL) will do no wrong;(AM)
    they will tell no lies.(AN)
A deceitful tongue
    will not be found in their mouths.(AO)
They will eat and lie down(AP)
    and no one will make them afraid.(AQ)

14 Sing, Daughter Zion;(AR)
    shout aloud,(AS) Israel!
Be glad and rejoice(AT) with all your heart,
    Daughter Jerusalem!
15 The Lord has taken away your punishment,
    he has turned back your enemy.
The Lord, the King of Israel, is with you;(AU)
    never again will you fear(AV) any harm.(AW)
16 On that day
    they will say to Jerusalem,
“Do not fear, Zion;
    do not let your hands hang limp.(AX)
17 The Lord your God is with you,
    the Mighty Warrior who saves.(AY)
He will take great delight(AZ) in you;
    in his love he will no longer rebuke you,(BA)
    but will rejoice over you with singing.”(BB)

18 “I will remove from you
    all who mourn over the loss of your appointed festivals,
    which is a burden and reproach for you.
19 At that time I will deal
    with all who oppressed(BC) you.
I will rescue the lame;
    I will gather the exiles.(BD)
I will give them praise(BE) and honor
    in every land where they have suffered shame.
20 At that time I will gather you;
    at that time I will bring(BF) you home.
I will give you honor(BG) and praise(BH)
    among all the peoples of the earth
when I restore your fortunes[e](BI)
    before your very eyes,”
says the Lord.

Footnotes

  1. Zephaniah 3:7 Or her sanctuary
  2. Zephaniah 3:7 Or all those I appointed over
  3. Zephaniah 3:8 Septuagint and Syriac; Hebrew will rise up to plunder
  4. Zephaniah 3:10 That is, the upper Nile region
  5. Zephaniah 3:20 Or I bring back your captives