Add parallel Print Page Options

Jakob zegent de zonen van Jozef

48 Op een dag, niet lang hierna, hoorde Jozef dat zijn vader snel achteruit ging. Samen met zijn twee zonen, Manasse en Efraïm, ging hij hem bezoeken.

Toen Jakob hoorde dat Jozef er was, verzamelde hij al zijn krachten en ging rechtop in bed zitten om hem te begroeten. 3,4 Hij zei tegen Jozef: ‘God, de Almachtige, verscheen aan mij bij Luz in het land Kanaän. Hij zegende mij en zei: “Ik zal u tot een groot volk maken en het land Kanaän aan de kinderen van uw kinderen geven, als een eeuwig bezit.” Wat je twee zonen betreft, Efraïm en Manasse, die hier in Egypte zijn geboren voordat ik aankwam, ik neem ze aan als mijn eigen kinderen en zij zullen van mij erven net als Ruben en Simeon. Maar alle andere kinderen die je nog zult krijgen, zullen van jou zijn en in Efraïms en Manasses erfenis van jou delen. Dit doe ik omdat je moeder Rachel stierf, toen ik uit Paddan-Aram kwam. We waren vlakbij Efrat en ik heb haar langs de weg naar Bethlehem begraven.’

Toen keek Israël naar Manasse en Efraïm. ‘Zijn dat je zonen?’ vroeg hij. ‘Ja,’ antwoordde Jozef, ‘dit zijn de zonen die God mij hier in Egypte heeft gegeven.’ 10 Israël zei: ‘Breng ze hier bij mij, dan zal ik ze zegenen.’ Israël was op zijn hoge leeftijd half blind en kon nauwelijks zien. Jozef bracht zijn zonen vlakbij hem en hij kuste en omhelsde hen. 11 Israël zei tegen Jozef: ‘Ik had niet gedacht, dat ik jou ooit zou terugzien, maar nu heeft God mij zelfs jouw kinderen laten zien.’ 12,13 Jozef nam zijn zonen bij de hand, boog diep voor zijn vader en leidde hen naar hun grootvaders knieën. Efraïm aan Israëls linkerhand en Manasse aan zijn rechterhand. 14 Maar Israël kruiste zijn armen en legde zijn handen op de hoofden van de jonge mannen. Zo kwam zijn rechterhand te liggen op het hoofd van Efraïm, de jongste van de twee, en zijn linkerhand op het hoofd van Manasse, de oudste. Hij deed dit met opzet.

15 Toen zegende hij Jozef met de woorden: ‘Moge God, de God van mijn voorouders Abraham en Isaak, de God die mij mijn hele leven als een herder heeft geleid, deze mannen zegenen. 16 Hij is de Engel die mij in moeilijke tijden altijd heeft geholpen. Mogen Jozefs zonen de namen van mij en van mijn voorouders Abraham en Isaak eer aandoen en mogen zij tot een groot volk uitgroeien.’

17 Maar Jozef vond het onjuist dat zijn vader zijn rechterhand op Efraïms hoofd had gelegd. Hij tilde de hand op om hem op Manasses hoofd te leggen. 18 ‘Vader,’ zei hij, ‘u hebt uw rechterhand op het verkeerde hoofd! Deze hier is de oudste. Leg uw rechterhand toch op zijn hoofd.’ 19 Maar zijn vader weigerde. ‘Ik weet wat ik doe, mijn zoon,’ zei hij. ‘Manasse zal ook uitgroeien tot een groot volk, maar zijn jongere broer zal nog groter worden.’ 20 Zo zegende Jakob de jongens die dag met de woorden: ‘Moge het volk van Israël elkaar zegenen door te zeggen: “God make u als Efraïm en Manasse”.’ (Let erop dat hij Efraïm vóór Manasse noemt). 21 Toen zei Israël tegen Jozef: ‘Ik ga spoedig sterven, maar God zal met je zijn en je terugbrengen in Kanaän, het land van je voorouders. 22 En ik heb jou het land van Sichem toegedacht, in plaats van je broers, als deel van het land dat ik met het zwaard en de boog op de Amorieten heb veroverd.’

Jakob zegent zijn zonen

49 Toen riep Jakob al zijn zonen bij elkaar en zei: ‘Kom om mij heen staan, dan zal ik jullie vertellen wat met jullie zal gaan gebeuren. Luister naar mij, zonen van Jakob. Luister naar Israël, jullie vader.

Ruben, jij bent mijn oudste zoon, het kind van mijn mannelijke kracht. Jij bent de eerste van allen in positie en eer. Maar jij bent net zo onrustig als de golven van de zee en je zult niet langer de eerste zijn. Ik heb je je plaats ontnomen, omdat je met een van mijn vrouwen hebt geslapen en mij op die manier hebt onteerd.

Simeon en Levi zijn broeders, ze gebruiken geweld tegen hun bondgenoten. Blijf uit hun buurt. Moge ik nooit deel hebben aan hun slechte plannen. Want in hun woede doodden zij mannen en sneden runderen de pezen door, alleen voor hun plezier. Vervloekt zij hun woede, want die is hevig en wreed. Daarom zal ik hun nakomelingen door heel Israël verspreiden.

8,9 Juda, je broers zullen jou prijzen. Je zult je vijanden vernietigen. Juda heeft zich als een leeuw neergelegd en wie zal hem durven opjagen? 10 De heersersstaf zal Juda niet worden ontnomen, totdat hij komt die er recht op heeft en aan wie alle mensen zullen gehoorzamen. 11 Hij heeft zijn rijdier aan de wijnstok vastgebonden en zijn kleren in wijn gewassen. 12 Zijn ogen zijn donkerder dan wijn en zijn tanden zijn witter dan melk.

13 Zebulon zal aan de kusten wonen en een haven voor de schepen zijn. Zijn gebied zal aan Sidon grenzen.

14 Issachar is een sterk lastdier dat ligt te rusten tussen de pakken op zijn rug. 15 Toen hij zag hoe goed het land was en hoe mooi het er uitzag, boog hij gewillig zijn schouder en diende zijn meester.

16 Mijn zoon Dan zal zijn mensen overheersen als elke andere stam in Israël. 17 Hij zal een slang op de weg zijn die het paard in de hiel bijt, zodat de berijder achterover valt. 18 Ik wacht op uw heil, o Here.

19 Een woeste bende zal het op Gad voorzien hebben, maar uiteindelijk zal hij terugslaan en haar vernietigen!

20 Aser zal uitstekend voedsel produceren, waarvoor koningen zich niet zouden schamen.

21 Naftali is een losgelaten hert en laat schone woorden horen.

22 Jozef is een vruchtbare boom, die naast een bron staat. Zijn takken steken boven de muur uit. 23 De boogschutters hebben hem zwaar verwond en verdrukt, 24 maar hun wapens werden vernietigd door de Machtige van Jakob, de Herder, de Rots van Israël. 25 Moge de God van je vaderen, de Almachtige, je zegenen met de zegeningen van de hemel hierboven en de aarde hier beneden, zegeningen van de borsten en de moederschoot, 26 van het graan en de bloemen, zegeningen die reiken tot de uiterste grenzen van de eeuwige heuvels. Dit zullen de zegeningen op het hoofd van Jozef zijn. Zo zal hij boven zijn broers uitsteken.

27 Benjamin is een levensgevaarlijke wolf. Hij vernietigt zijn vijanden in de ochtend en verdeelt de buit in de avond.’ 28 Dit zijn de zegeningen waarmee Israël zijn twaalf zonen zegende.

29 Toen zei hij tegen hen: ‘Ik ga binnenkort sterven. Jullie moeten mij begraven bij mijn voorouders, 30 in het land Kanaän in de grot van Machpela, die tegenover Mamre ligt, het veld dat Abraham als begraafplaats van de Hethiet Efron kocht. 31 Daar begroeven ze Abraham en zijn vrouw Sara, daar begroeven ze Isaak en zijn vrouw Rebekka en daar begroef ik Lea. 32 Het is de grot die Abraham van de Hethieten kocht.’

33 Na deze profetieën aan zijn zonen te hebben doorgegeven, ging Jakob weer achterover liggen in bed, blies de laatste adem uit en stierf.

Jakob zegent Jozefs zonen

48 Op een dag kreeg Jozef het bericht: "Uw vader is ziek." Hij ging met zijn twee zonen Manasse en Efraïm naar zijn vader. Jakob hoorde dat zijn zoon op bezoek kwam. Hij ging met veel moeite overeind zitten. Toen zei hij tegen Jozef: "Bij Luz (= Bet-El) in Kanaän is de Almachtige God naar mij toe gekomen. Daar heeft Hij mij gezegend en tegen mij gezegd: 'Ik zal ervoor zorgen dat jouw familie heel groot zal worden. Uit jou zullen heel veel volken ontstaan. En Ik zal dit land aan jouw familie ná jou geven. Het zal voor altijd van hen zijn.' Jij hebt in Egypte twee zonen gekregen voordat ik naar Egypte kwam. Dat zijn Efraïm en Manasse. Zij zullen voortaan míjn zonen zijn, net zoals Ruben en Simeon. Maar alle andere kinderen die je ná hen nog zal krijgen, zullen jouw eigen kinderen zijn. Je moet hun dezelfde namen geven als deze twee broers en ze zullen erven van Efraïm en Manasse. Ik neem deze twee kinderen als mijn eigen kinderen aan, omdat ik Rachel al zo vroeg heb verloren en ze pas twee kinderen had. Want ze stierf tijdens de reis uit Paddan in Kanaän, toen we vlak bij Efrat waren. Daar heb ik haar langs de kant van de weg naar Efrat begraven." (Efrat is Betlehem.)

Toen Israël Jozefs zonen zag, vroeg hij: "Wie zijn zij?" Jozef antwoordde: "Dat zijn mijn zonen, die God mij hier heeft gegeven." Jakob zei: "Breng hen hier, zodat ik hen kan zegenen." 10 Israëls ogen waren heel slecht geworden doordat hij al zo oud was. Hij kon niet veel meer zien. Jozef bracht hen dichter bij hem. Israël kuste en omhelsde hen. 11 Daarna zei Israël tegen Jozef: "Ik had nooit gedacht dat ik jou nog zou terugzien. En kijk eens, nu heeft God er zelfs voor gezorgd dat ik je kinderen nog kon zien." 12 Toen haalde Jozef de jongens bij Israëls knieën weg en knielde voor zijn vader neer. 13 Toen zette Jozef de jongens voor Israël neer: Efraïm bij Israëls linkerhand en Manasse bij Israëls rechterhand. Zo stonden ze vóór hem. 14 Maar Israël legde zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm, ook al was hij de jongste.[a] Zijn linkerhand legde hij op het hoofd van Manasse. Hij legde zijn handen expres kruiselings, ook al was Manasse de oudste. 15 Hij zegende Jozef en zei: "De God met wie mijn voorvaders Abraham en Izaäk hebben geleefd, de God die mij mijn leven lang als een Herder heeft geleid, 16 de Engel die mij heeft gered uit alle moeilijkheden, zal deze jongens zegenen. Zo zal mijn naam en die van mijn voorvaders Abraham en Izaäk in hen verder leven. Ze zullen een grote familie worden in dit land."

17 Toen Jozef zag dat zijn vader zijn rechterhand op Efraïms hoofd had gelegd, vond hij dat verkeerd. Hij pakte de hand van zijn vader om die van Efraïms hoofd te verleggen naar het hoofd van Manasse. 18 En hij zei tegen zijn vader: "Niet zó, vader, want Manasse is de oudste. Leg uw rechterhand op zíjn hoofd." 19 Maar zijn vader wilde niet en zei: "Ik weet het, mijn zoon, ik weet het. Ook hij zal een volk worden en ook hij zal machtig worden. Maar toch zal zijn jongere broer machtiger worden dan hij. Uit zijn familie ná hem zullen veel volken ontstaan." 20 Zo zegende hij hen die dag en zei: "Door jullie zal het volk Israël elkaar zegen toewensen. Ze zullen zeggen: 'Ik wens je toe dat God jou tot net zo'n groot volk zal maken als Efraïm en Manasse!' " En hij gaf Efraïm een grotere zegen dan Manasse.

21 Daarna zei Israël tegen Jozef: "Binnenkort zal ik sterven. Maar God zal met jullie zijn. Hij zal jullie terugbrengen naar het land van jullie voorvaders. 22 En ik geef aan jou in dat land een deel meer dan aan je broers. Er is in dat land een gebied (Sichem) dat ik met mijn zwaard en mijn boog heb veroverd op de Amorieten. Dat geef ik aan jou, als extra deel."

Jakob spreekt voor het laatst met zijn zonen

49 Daarna liet Jakob al zijn zonen komen. Hij zei tegen hen: "Kom allemaal hier. Ik wil jullie vertellen wat er in de toekomst met jullie zal gebeuren. Kom hier en luister, zonen van Jakob, luister naar jullie vader Israël.

Ruben, jij bent mijn oudste zoon. Jij bent uit mij geboren toen ik nog jong en sterk was. Je bent de machtigste en de rijkste. Je handelt snel, zonder er over na te denken. Jij zal niet de rechten van oudste zoon krijgen. Want je bent met de vrouw van je vader naar bed geweest. Je hebt mijn huwelijksbed onrein gemaakt, want je hebt met mijn vrouw geslapen.

Simeon en Levi zijn duidelijk broers. Ze gebruiken allebei geweld. Ik ben het niet eens met hun plannen. Ik wil er niets mee te maken hebben. In hun woede hebben ze mannen gedood en in hun wraak hebben ze ossen kreupel gemaakt. Hun woede is vervloekt, want die was groot. En hun wraak is vervloekt, want die was wreed.[b] Ik zal hun families verspreiden over de stammen van Israël.

Juda, je zal door je broers worden geprezen. Je zal je vijanden overwinnen. Je eigen broers zullen voor je buigen. Je lijkt op een jonge leeuw die na de jacht, als hij zijn prooi heeft opgegeten, op een hoge plaats gaat rusten. Wie zal hem daar durven storen? 10 De koningsstaf zal altijd in zijn hand zijn. Zijn heersersstaf zal altijd regeren, totdat Silo (= 'Vredevorst') komt. Alle volken zullen hem gehoorzamen. 11 Hij zal zijn ezel aan de wijnstruik binden, het jong van de ezel aan de beste wijnstruik. Hij zal zijn kleren wassen in wijn en zijn mantel in druivensap. 12 Zijn ogen zijn zo donker als wijn en zijn tanden zo wit als melk.

13 Zebulon zal wonen bij de zee, bij de schepen. Zijn grens zal tot aan Sidon zijn.

14 Issaschar lijkt op een sterke ezel die tussen de pakken ligt. 15 Als hij een plek ziet waar het rustig en mooi is, buigt hij zijn schouders. Hij vindt het niet erg om zware lasten te dragen en slaafs werk te doen voor zijn meesters.

16 Mijn zoon Dan zal zijn volk leiden, want zijn volk is één van de stammen van Israël. 17 Hij zal als een slang op de weg zijn, als een adder naast het pad, die in de hielen van het paard bijt, zodat zijn ruiter achterover van zijn paard valt.

18 – Ik vertrouw op uw goedheid, Heer.

19 Gad zal worden aangevallen door een roversbende, maar hij zal hen uiteindelijk overwinnen.

20 Aser zal rijke oogsten hebben. Hij zal heerlijk eten leveren, geschikt voor een koning.

21 Naftali lijkt op een rondspringend hert. Hij spreekt vriendelijke woorden.

22 Jozef lijkt op een vruchtbare boom bij een bron. Zijn takken groeien over de muur. 23 Boogschutters hebben op hem gejaagd, op hem geschoten en hem gehaat. 24 Maar zijn boog bleef gespannen en zijn handen bleven sterk doordat de Machtige God van Jakob hem hielp. Want Hij is de herder van Israël en de rots van Israël. 25 De God van je voorvaders zal je helpen. De Almachtige God zal je zegenen met regen van de hemel boven je en met water in de grond onder je. Hij zal de vrouwen zegenen met kinderen. 26 De zegen die ik je geef, is nog beter dan de zegen die mijn voorvaders mij hebben gegeven. De zegen van je vader is groter dan de eeuwige heuvels hoog zijn. Die zegen zal komen op het hoofd van Jozef, de man die uit zijn broers is uitgekozen.

27 Benjamin lijkt op een verscheurende wolf. 's Morgens verslindt hij zijn prooi, 's avonds verdeelt hij de buit."

28 Dit is wat Israël heeft gezegd over zijn twaalf zoons. Uit hen zijn de twaalf stammen van Israël ontstaan. Hij gaf ieder van hen een eigen zegen.

Jakobs dood en begrafenis

29 Daarna zei hij tegen hen: "Ik zal binnenkort sterven. Dan moeten jullie mij begraven bij mijn familie in de grot in de akker van de Hetiet Efron. 30 Die grot is in het veld van Machpela, tegenover Mamré in Kanaän. Abraham heeft die akker gekocht van de Hetiet Efron. Hij kocht die omdat hij daar een eigen graf wilde hebben. 31 Daar zijn Abraham en zijn vrouw Sara begraven. Daar zijn ook Izaäk en zijn vrouw Rebekka begraven. En daar heb ik Lea begraven, 32 in het veld met de grot die is gekocht van de Hetieten."

33 Toen Jakob dit gezegd had, trok hij zijn voeten terug op het bed en stierf. (lees verder)

Footnotes

  1. Genesis 48:14 Zegenen werd altijd met de rechterhand gedaan, en de oudste zoon kreeg altijd een grotere zegen dan de andere zonen. Vandaar dat het ongewoon was dat Jakob zijn rechterhand op de jongste zoon van Jozef legde.
  2. Genesis 49:7 Jakob heeft het hier over wat ze gedaan hadden met Sichem en zijn stad. Lees Genesis 34:25-31.

29 Later ging Jezus terug naar het meer van Galilea. Toen Hij daar ergens op een heuvel zat, 30 kwamen heel veel mensen naar Hem toe. Er werden velen bij Hem gebracht die verlamd, verminkt of blind waren. Er kwamen mensen die niet konden spreken of die ziek waren. Zij werden allemaal voor Jezus neergelegd en Hij genas hen. 31 De mensen zagen het met verbazing. Mensen die vroeger geen woord konden uitbrengen, stonden te praten. Mensen die kreupel waren geweest, stonden recht op hun benen. Mensen die verlamd waren geweest, liepen gewoon rond. En mensen die blind waren geweest, keken nu hun ogen uit. De God van Israël werd door iedereen geëerd en geprezen. 32 Jezus riep zijn leerlingen bij Zich en zei tegen hen: ‘Ik heb met deze mensen te doen. Ze zijn nu al drie dagen bij Mij en hebben niets te eten. Ik wil ze niet zonder eten naar huis laten gaan. Anders zullen ze onderweg nog flauwvallen van de honger.’

33 ‘Waar moeten we hier brood vandaan halen om al die mensen te eten te geven?’ vroegen de leerlingen verwonderd. ‘Hier woont immers niemand.’ 34 ‘Hoeveel brood hebben jullie bij je?’ vroeg Jezus. ‘Zeven broden en een paar visjes.’ 35 Jezus zei tegen de mensen dat zij op de grond moesten gaan zitten. 36 Hij nam de zeven broden en de visjes en dankte God ervoor. Daarna brak Hij ze in stukken en gaf ze aan zijn leerlingen. De leerlingen gaven het brood en de vis aan de mensen. 37 Ieder at tot hij genoeg had. Er bleef zelfs nog veel over: zeven manden vol. 38 En toch had een geweldig aantal mensen te eten gekregen: vierduizend mannen, vrouwen en kinderen niet meegerekend! 39 Daarna stuurde Jezus de mensen naar huis, stapte in de boot en stak over naar de omgeving van Magadan.

Jezus voorspelt zijn dood

16 Op een dag kwamen er Farizeeën en Sadduceeën naar Jezus toe om Hem op de proef te stellen. Zij vroegen Hem om een teken uit de hemel als bewijs van wie Hij was. Hij antwoordde: ‘Is de lucht ʼs avonds rood, dan zegt u: “Het wordt goed weer.” Is de lucht ʼs morgens rood, dan zegt u: “Het wordt slecht weer.” U ziet aan de lucht wat voor weer het wordt. Maar in wat voor tijd u leeft, daar hebt u geen inzicht in! Dit slechte en onbetrouwbare volk wil dus een teken uit de hemel hebben. Het zal geen enkel teken krijgen dan het teken van Jona.’ Jezus keerde hun de rug toe en ging weg. Hij stak met zijn leerlingen het meer over.

Aan de overkant kwamen zijn leerlingen tot de ontdekking dat zij waren vergeten brood mee te nemen. ‘Pas op voor de gist van de Farizeeën en Sadduceeën,’ waarschuwde Jezus. Zij dachten dat Hij dit zei omdat zij geen brood bij zich hadden. Jezus wist wel wat er in hen omging en zei: ‘Wat hebben jullie toch weinig vertrouwen in Mij! Waarom maken jullie je zorgen over brood? Begrijpen jullie het dan nog niet? Zijn jullie vergeten dat Ik vijfduizend mensen van maar vijf broden te eten heb gegeven? En dat er volle manden overbleven? 10 Weten jullie niet meer dat Ik later vierduizend mensen van zeven broden te eten heb gegeven? En dat er weer heel veel overbleef? 11 Waarom denken jullie dan dat Ik het zojuist over brood had? Ik waarschuwde jullie voor de gist van de Farizeeën en Sadduceeën!’ 12 Eindelijk begrepen zij dat Hij met gist de leer van de Farizeeën en Sadduceeën bedoelde.

Jezus geeft weer duizenden mensen te eten

29 Jezus vertrok daar weer. Hij kwam bij het meer van Galilea en klom de berg op. Daar ging Hij zitten. 30 Grote groepen mensen kwamen naar Hem toe. Ze brachten verlamde, kreupele en blinde mensen mee. Ook mensen die niet konden praten en heel veel andere zieken. Ze legden hen bij zijn voeten neer. En Hij maakte hen gezond. 31 Iedereen was stomverbaasd over wat Hij deed. Want ze zagen hoe mensen die eerst niet konden spreken, dat nu wel konden. Ze zagen hoe verlamde mensen gingen lopen en blinde mensen gingen zien. En ze prezen de God van Israël.

32 Toen riep Jezus zijn leerlingen bij Zich. Hij zei: "Ik heb medelijden met die mensen. Ze zijn nu al drie dagen bij Mij en hebben niets meer te eten. Ik wil hen niet zonder eten wegsturen. Want ze zouden onderweg wel eens van de honger in elkaar kunnen zakken." 33 Zijn leerlingen zeiden tegen Hem: "Hoe kunnen we al die mensen te eten geven? Hoe kunnen we hier aan zoveel brood komen? Er woont hier helemaal niemand!" 34 Jezus zei tegen hen: "Hoeveel brood hebben jullie?" Ze zeiden: "Zeven broden en een paar visjes."

35 Toen zei Hij tegen de grote groep mensen dat ze op de grond moesten gaan zitten. 36 Daarna nam Hij de zeven broden en de vissen, dankte God ervoor en brak ze in stukken. Hij gaf ze aan zijn leerlingen om uit te delen. 37 De mensen aten tot ze genoeg hadden. Toen haalden ze de stukken op die overgebleven waren: zeven manden vol. 38 Er hadden ongeveer 4000 mannen gegeten. Vrouwen en kinderen waren daarbij nog niet meegeteld.

39 Daarna stuurde Hij de grote groep mensen weg. En Hij stapte in de boot en vertrok naar de streek van Magdala.

De Farizeeërs vragen Jezus om een teken

16 Er kwamen Farizeeërs en Sadduceeërs naar Jezus toe. Ze vroegen Hem om hun een teken van God te laten zien om te bewijzen dat het waar was wat Hij zei. Dat vroegen ze om Hem uit te dagen. Maar Hij antwoordde: "Als het avond wordt, zeggen jullie: 'Het wordt morgen mooi weer, want de lucht ziet rood.' En 's morgens zeggen jullie: 'Vandaag wordt het slecht weer, want de lucht ziet donkerrood.' Wat zijn jullie toch schijnheilig! Want jullie kunnen wel aan de lucht zien wat er gaat gebeuren. Waarom begrijpen jullie dan niet de betekenis van de tekenen die jullie nu zien? Een ongelovig en ontrouw volk vraagt om een teken. Maar het zal geen ander teken krijgen dan het teken van de profeet Jona."[a] En Hij liep bij hen weg.

De slechte invloed van de Farizeeërs en Sadduceeërs

De leerlingen voeren met Jezus naar de overkant van het meer. Ze merkten dat ze vergeten hadden om brood mee te nemen. Toen zei Jezus tegen hen: "Pas goed op voor de gist van de Farizeeërs en Sadduceeërs." Ze praatten er met elkaar over en zeiden: "Dat zegt Jezus vast omdat we vergeten hebben om brood mee te nemen." Toen Jezus dat merkte, zei Hij: "Waarom hebben jullie het er met elkaar over dat jullie geen brood hebben? Wat is jullie geloof toch klein! Begrijpen jullie het dan nóg niet? Weten jullie dan niet meer wat er met de vijf broden gebeurde bij de 5000 mensen? Hoeveel manden brood jullie toen over hadden? 10 En weten jullie niet meer van de zeven broden bij de 4000 mensen? En hoeveel manden brood jullie toen over hadden? 11 Waarom begrijpen jullie niet dat Ik het nu niet over brood had? Ik zei dat jullie moeten oppassen voor de gist van de Farizeeërs en de Sadduceeërs." 12 Toen begrepen ze het. Hij bedoelde niet dat ze moesten oppassen voor de gist van het brood. Maar Hij bedoelde dat ze moesten oppassen voor wat de Farizeeërs en de Sadduceeërs aan de mensen over God leren.

Footnotes

  1. Mattheüs 16:4 Lees ook Matteüs 12:38-40.

20 Een psalm van David voor de koordirigent.

Ik bid dat de Here u
in moeilijke tijden zal antwoorden,
dat de naam van de God van Jakob
u sterk zal maken.
Ik bid dat Hij
u te hulp komt vanuit zijn heiligdom
en u steunt vanuit Jeruzalem.
Ik bid dat Hij Zich
al uw offers zal herinneren
en uw brandoffer met blijdschap zal aannemen.
Ik bid dat Hij
u geeft wat uw hart verlangt
en dat Hij al uw plannen laat gelukken.
Wij willen juichen
over de overwinningen die U geeft
en in de naam van onze God
de vlaggen omhoogsteken.
Ik bid dat de Here
al uw verlangens zal vervullen.
Ik weet nu zeker
dat de Here de koning die Hij heeft gezalfd,
zal laten overwinnen.
Vanuit de hemel geeft Hij
hem altijd antwoord.
Dat blijkt uit
de machtige daden die Hij doet.
Sommige mensen verwachten
alles van hun strijdwagens,
anderen snoeven over hun paarden,
maar wij stellen onze verwachting
op de naam van de Here, die onze God is.
Die anderen komen
allemaal ten val,
maar wij blijven overeind
en kunnen standhouden.

Read full chapter

Psalm 20

Een lied van David. Voor de leider van het koor.

Ik wens je toe dat de Heer je zal helpen
als je in moeilijkheden zit.
Ik wens je toe dat de God van Jakob je zal beschermen.
Ik wens je toe dat Hij je hulp zal sturen vanuit zijn heiligdom
en dat Hij je zal steunen vanuit Jeruzalem.
Ik wens je toe dat Hij al je meel-offers zal aannemen,
dat Hij zal genieten van al je brand-offers.
Ik wens je toe dat Hij je zal geven wat je wenst,
dat Hij ervoor zal zorgen dat al je plannen slagen.

We zullen juichen over uw overwinning.
We zullen voor onze God onze vlaggen omhoog houden.
Ik wens je toe dat de Heer je alles zal geven wat je van Hem vraagt.

Nu weet ik: de Heer geeft de overwinning
aan de man die Hij tot koning heeft gezalfd.
Hij antwoordt hem vanuit zijn heilige hemel.
Hij redt hem met zijn sterke hand.
Sommige mensen vertrouwen op strijdwagens,
andere mensen op paarden.
Maar wíj vertrouwen op onze Heer God.
Zíj storten neer en vallen,
maar wíj blijven stevig staan.

Read full chapter

20 Luister naar mij, mijn zoon, en stel je open voor wat ik zeg.
21 Houd wijsheid, verstand en kennis voor ogen, berg ze weg, diep in je hart.
22 Want zij geven leven aan wie hen vinden en zijn een medicijn voor het hele lichaam.
23 Bescherm je hart boven alles, want uit je hart komt alles voort wat je doet.
24 Zondig niet door wat je zegt, laten je lippen geen verkeerde dingen zeggen.
25 Houd je ogen gericht op de weg vóór je en dwaal niet af naar links of rechts.
26 Houd goed in de gaten waar je voeten gaan, zodat de weg die je volgt de goede is.
27 Doe geen stap naar links of rechts en zet geen voet op de verkeerde weg.

Read full chapter

20 Mijn zoon, luister naar mijn woorden.
Houd je oren open voor wat ik zeg.
21 Vergeet mijn woorden nooit meer,
maar bewaar ze diep in je hart.
22 Want mijn woorden brengen je leven.
Ze zijn genezing voor je hele lichaam.
23 Bewaak je hart beter dan alle andere dingen.
Want in je hart is de bron van het leven.
24 Zorg dat je mond geen verkeerde dingen zegt
en dat er geen leugen over je lippen komt.
25 Laat je gedachten niet afdwalen naar slechte dingen.
Kijk vastberaden recht voor je uit, naar het rechte pad.
26 Zorg dat je altijd op de goede weg blijft
en dat je altijd te vertrouwen bent.
27 Wijk niet van het rechte pad af.
Blijf ver bij het kwaad vandaan.

Read full chapter