Add parallel Print Page Options

Hananja, de valse profeet

28 Op een dag in de vijfde maand van datzelfde jaar, het vierde regeringsjaar van koning Zedekia van Juda, zei Hananja, de zoon van Azzur, uit Gibeon ten overstaan van de priesters en alle aanwezigen in de tempel tegen mij. Hij zei: ‘De Here van de hemelse legers, de God van Israël, verklaart: “Ik heb het juk van de koning van Babel van uw nek afgenomen. Binnen twee jaar zal Ik alle tempelschatten die Nebukadnezar naar Babel heeft meegenomen hier terugbrengen, evenals koning Jechonja van Juda, de zoon van Jojakim, en alle andere gevangenen die naar Babel zijn verbannen. Ik zal het juk, dat de koning van Babel op uw nek heeft gelegd, in stukken breken.” ’

Toen zei Jeremia tegen Hananja, waar de priesters en alle mensen bij waren: ‘Amen! Mogen uw profetieën werkelijkheid worden! Ik hoop dat de Here alles doet wat u hebt gezegd en dat Hij de tempelschatten en de ballingen uit Babel zal terugbrengen. Maar luister nu naar wat ik tegen u en het hele volk te zeggen heb. 8,9 De oude profeten die vóór u en mij leefden, spraken tegen vele volken en waarschuwden voortdurend voor oorlog, rampen en plagen. Daarom heeft een profeet die vrede aankondigt, de plicht te bewijzen dat God hem werkelijk heeft gestuurd. Alleen als zijn voorspelling uitkomt, kan worden aangenomen dat hij werkelijk door God is gezonden.’ 10 Toen nam de valse profeet Hananja het juk van Jeremiaʼs nek en brak het in tweeën. 11 En Hananja herhaalde tegen de mensen die toegestroomd waren: ‘De Here heeft beloofd dat Hij op dezelfde manier binnen twee jaar alle volken die nu zijn onderworpen aan de koning van Babel, zal bevrijden.’ Na die woorden liep Jeremia weg.

12 Kort daarna gaf de Here Jeremia de volgende boodschap: 13 ‘Ga naar Hananja en vertel hem dat de Here zegt: “U hebt een houten juk gebroken, maar het vervangen door een ijzeren juk.” 14 De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: “Ik zal een ijzeren juk op de nekken van al deze volken leggen en hen slaven maken van koning Nebukadnezar van Babel. En niets kan deze beslissing veranderen, want Ik heb hem zelfs macht over de wilde dieren gegeven.” ’

15 Toen zei Jeremia tegen Hananja: ‘Luister, Hananja, de Here heeft u niet gestuurd, maar het volk gelooft uw leugens. 16 Daarom zegt de Here dat u gauw zult sterven. Nog dit jaar zal er een einde aan uw leven komen, omdat u het volk hebt opgeroepen in opstand te komen tegen de Here.’ 17 En zo gebeurde het. Twee maanden later stierf Hananja.

Profetie over valse profeten

29 1,2 Nadat koning Jechonja, de koningin-moeder, de hooggeplaatsten aan het hof, de stamleiders en de handwerkslieden door Nebukadnezar naar Babel waren gedeporteerd, schreef Jeremia hun vanuit Jeruzalem een brief die hij adresseerde aan de Joodse leiders, de priesters en profeten en aan alle anderen die daarheen waren overgebracht. Hij gaf de brief mee aan Elasa, de zoon van Safan, en Gemarja, de zoon van Hilkia, toen zij als afgezanten van koning Zedekia naar koning Nebukadnezar in Babel reisden. Dit is de inhoud van de brief:

De Here van de hemelse legers, de God van Israël, richt de volgende boodschap aan alle gevangenen die Hij vanuit Jeruzalem in ballingschap naar Babel heeft gestuurd: ‘Bouw huizen om in te wonen, leg tuinen aan en leef van de opbrengsten. Trouw en krijg kinderen, laat je zonen en dochters trouwen en krijg vele kleinkinderen. Vermenigvuldig u! Zorg dat uw aantal niet kleiner wordt! Zet u in voor de vrede en de welvaart van de stad waarheen Ik u heb verbannen. Bid voor haar tot de Here, want als uw stad welvarend is, bent u het ook.’ De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: ‘Laat u niet beïnvloeden door de valse profeten en waarzeggers die daar bij u zijn. Luister niet naar hun dromen, want zij profeteren leugens in mijn naam. Ik heb hen niet gestuurd,’ zegt de Here. 10 ‘Dit is de waarheid: u zult zeventig jaar in Babel blijven. Maar daarna zal Ik komen en alle goede dingen voor u doen die Ik heb beloofd en u weer naar uw vaderland terugbrengen. 11 Want Ik weet welke plannen Ik voor u heb,’ zegt de Here. ‘Met deze plannen heb Ik uw geluk voor ogen, niet uw ongeluk. Ik wil u weer een toekomst en nieuwe hoop geven. 12 Als u tot Mij bidt, zal Ik luisteren. 13 U zult Mij vinden als u Mij zoekt en het oprecht van Mij verwacht. 14 Ja,’ zegt de Here, ‘Ik zal Mij door u laten vinden en een einde maken aan uw slavernij. Ik zal u bijeenbrengen uit de plaatsen waarheen Ik u heb gestuurd en u daarna weer terugbrengen naar uw vaderland.

15 U kunt wel zeggen dat de Here u ook in Babel profeten heeft gezonden. 16 Maar nu zal Ik oorlog, hongersnood en ziekten laten komen over de mensen die hier in Jeruzalem zijn achtergebleven, over uw familieleden die niet naar Babel zijn verbannen en over de koning die op Davids troon zit. 17 Ik zal hen maken tot rotte, oneetbare vijgen. 18 Ik zal hen achtervolgen met het zwaard, de honger en met ziekten. Onder de volken waar Ik hen plaats, zullen zij vervloekt, verwenst en bespot worden. 19 Ik stuurde mijn profeten keer op keer, maar zij wilden niet luisteren toen Ik tegen hen sprak,’ zegt de Here. ‘En ook u, degenen die Ik verbannen heb, hebt niet willen luisteren.’

20 Luister daarom nu naar het woord van de Here, allen die vanuit Jeruzalem zijn weggevoerd naar Babel. 21 De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt het volgende over uw valse profeten Achab, de zoon van Kolaja, en Zedekia, de zoon van Maäseja, die in mijn naam leugens vertellen: ‘Kijk, Ik geef hen over aan Nebukadnezar, zodat hij hen in het openbaar kan terechtstellen. 22 Hun lot zal spreekwoordelijk worden voor het kwaad, want als iemand voortaan een ander wil vervloeken, zal hij zeggen: “Laat de Here met u hetzelfde doen als met Zedekia en Achab, die door de koning van Babel levend werden verbrand!” 23 Want deze mannen hebben vreselijke dingen gedaan onder mijn volk. Zij hebben overspel gepleegd met de vrouw van een ander en in mijn naam leugens verteld. Ik weet het, want Ik heb alles gezien wat zij deden,’ zegt de Here. 24 ‘En zeg het volgende tegen Semaja, de dromer: 25 “De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: u hebt op eigen gezag een brief gestuurd aan de priester Zefanja, de zoon van Maäseja, en aan de andere priesters en aan alle inwoners van Jeruzalem. 26 In die brief zegt u tegen Zefanja: de Here heeft u aangewezen als vervanger van Jojada, de priester in Jeruzalem. Het is daarom uw taak iedere dwaas die zich voor profeet uitgeeft, te arresteren en in de boeien te slaan met een blok om de nek. 27 Waarom bent u dan niet opgetreden tegen de profeet Jeremia uit Anathoth? 28 Hij heeft ons hier in Babel een brief gestuurd, waarin hij zei dat onze gevangenschap hier lang zal duren, dat wij permanente huizen moeten bouwen en erop moeten rekenen dat we er vele jaren moeten wonen. Dat we fruitbomen moeten planten, omdat we dan nog vele jaren van hun vruchten kunnen genieten.” ’ 29 Zefanja had namelijk de brief aan Jeremia voorgelezen. 30 Toen gaf de Here Jeremia de volgende boodschap: 31,32 ‘Stuur een open brief naar alle ballingen in Babel en vertel hun het volgende: “De Here zegt dat Hij de Nechelamiet Semaja en zijn familie zal straffen, omdat hij heeft ‘geprofeteerd’ tegen u, hoewel Ik hem niet had gestuurd en hij u heeft misleid, zodat u zijn leugens geloofde. Hij zal het goede niet te zien krijgen dat klaarligt voor mijn volk, want hij heeft u ertoe aangezet opstandig te worden tegen de Here.” ’

De leugen-profeet Hananja

28 In de vijfde maand van datzelfde jaar, toen Zedekia vier jaar koning van Juda was, sprak de profeet Hananja, de zoon van Azur uit Gibeon, tegen mij. Ik was op dat moment in de tempel van de Heer. De priesters en het volk stonden erbij. Hij zei: "Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken. Over precies twee jaar breng Ik alle kostbare voorwerpen van mijn tempel terug die koning Nebukadnezar uit Jeruzalem heeft meegenomen naar Babel. En Ik breng Jojachin terug, de zoon van koning Jojakim van Juda. Ook alle mensen die gevangen zijn meegenomen naar Babel. Ik breng hen allemaal naar deze stad terug, zegt de Heer. Want Ik zal het juk van de koning van Babel verbreken."

De priesters en de andere mensen die daar in de tempel waren, hoorden wat ik hem daarop antwoordde. Ik zei: "Amen, zo is het! Ik hoop dat de Heer zal doen wat je hebt gezegd. Ik hoop dat Hij de kostbare voorwerpen van de tempel van de Heer en alle mensen die gevangen waren meegenomen naar Babel, hier zal terugbrengen! Maar luister ook naar wat ik nu tegen jullie allemaal zeg. De profeten die er vroeger geweest zijn, hebben over veel landen en grote koninkrijken geprofeteerd van oorlog, rampen en pest. Maar alleen als een profeet vrede profeteert, geloven de mensen dat hij werkelijk door de Heer is gestuurd."

10 Maar Hananja haalde het juk[a] van mijn nek en brak het. 11 En hij zei tegen alle mensen die daar stonden: "Dit zegt de Heer: Net zo zal Ik over precies twee jaar alle volken bevrijden van het juk van koning Nebukadnezar van Babel." Toen liep ik daar weg.

12 Maar nadat de profeet Hananja het juk van mijn nek had gebroken, zei de Heer tegen mij: 13 "Ga naar Hananja en zeg tegen hem: Dit zegt de Heer: Jij hebt een houten juk gebroken. In plaats daarvan zullen jullie een ijzeren juk krijgen. 14 Een ijzeren juk heb Ik op de nekken van al deze volken gelegd. Zo zullen ze koning Nebukadnezar van Babel dienen. Zelfs de wilde dieren zullen hem dienen. 15 Luister, Hananja, de Heer heeft jou niet gestuurd. Door jouw schuld gelooft dit volk leugens. 16 Daarom zegt de Heer: Ik zal je doden. Nog dit jaar zul je sterven, omdat jij de mensen leert Mij ongehoorzaam te zijn." 17 En de profeet Hananja stierf in de zevende maand van dat jaar.

De brief van Jeremia

29 Ik schreef in Jeruzalem een brief en stuurde die naar Babel. Hij was voor de leiders, priesters, profeten en iedereen die Nebukadnezar uit Jeruzalem gevangen had meegenomen naar Babel. Want koning Nebukadnezar had koning Jojakim, Jojakims moeder, de hofdienaren, de leiders van Juda en Jeruzalem, de timmermannen en de smeden uit Jeruzalem gevangen meegenomen naar Babel. Ik gaf deze brief mee aan Elasa de zoon van Safan, en Gemarja de zoon van Hilkia. Want zij werden door koning Zedekia van Juda als boodschappers naar koning Nebukadnezar van Babel gestuurd.

In de brief stond: "Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël, tegen alle mensen die Ik gevangen uit Jeruzalem heb laten meenemen naar Babel. Bouw in Babel huizen en ga daarin wonen. Leg groententuinen aan en eet van de groenten. Trouw en krijg kinderen. Laat jullie zonen en dochters trouwen en laten zij ook kinderen krijgen. Zorg dat jullie volk daar groter wordt, en niet kleiner. Bid om vrede voor de stad waarheen Ik jullie heb gestuurd. Bid voor die stad, want als die stad vrede heeft, zullen ook jullie vrede hebben.

Want dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Laat je niet bedriegen door jullie profeten en waarzeggers. Geloof niet wat de mensen die bijzondere dromen hebben, tegen jullie zeggen. Want ze liegen dat ze namens Mij profeteren. Ik heb hen niet gestuurd, zegt de Heer. 10 Pas als er 70 jaar in Babel voorbij zijn, zal Ik naar jullie toe komen, zegt de Heer. Dan zal Ik de goede dingen doen die Ik jullie heb beloofd: dan zal Ik jullie naar je land terugbrengen. 11 Want Ik weet wat mijn plannen voor jullie zijn, zegt de Heer. Ik heb mooie plannen voor jullie. Plannen vol vrede, niet vol ellende. Want Ik heb een hoopvolle toekomst voor jullie. 12 Dan zullen jullie Mij aanbidden. Jullie zullen naar Mij toe komen en tot Mij bidden. En Ik zal naar jullie luisteren. 13 Jullie zullen Mij zoeken en Mij ook vinden, als jullie met je hele hart naar Mij verlangen. 14 Ik zal Mij door jullie laten vinden, zegt de Heer. Ik zal een einde maken aan jullie gevangenschap. Ik zal jullie weer verzamelen uit alle volken en alle plaatsen waarheen Ik jullie heb weggejaagd. Ik zal jullie terugbrengen naar de plaats waaruit Ik jullie gevangen heb laten meenemen.

15 Maar jullie zeggen: 'De Heer heeft ons hier in Babel toch óók profeten gegeven?' 16 Maar dat zijn leugen-profeten. Ík zeg jullie over de koning uit de familie van David en over alle mensen die hier in Jeruzalem zijn achtergebleven: 17 Ik zal het zwaard, de honger en de pest op hen afsturen. Ze zijn als de oneetbare rotte vijgen.[b] 18 Ik zal hen achtervolgen met het zwaard, de honger en de pest. Alle volken waar Ik hen naartoe jaag, zullen er geschokt over zijn. Overal waar ze wonen, zullen ze slecht behandeld worden. Ze zullen door iedereen bespot en vervloekt worden. 19 Ik doe dat omdat ze niet hebben geluisterd naar wat mijn profeten van Mij moesten zeggen, zegt de Heer. Ik heb aldoor tot jullie gesproken, maar jullie wilden niet luisteren.

20 Jullie die uit Jeruzalem gevangen zijn meegenomen naar Babel, luister nu naar wat de Heer zegt! 21 Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël, over de profeet Achab, de zoon van Kolaja, en de profeet Zedekia, de zoon van Maäseja. Zij liegen dat ze namens Mij profeteren. Daarom geef Ik hen in de macht van koning Nebukadnezar van Babel. Hij zal hen voor jullie ogen doden. 22 Iedereen die uit Juda gevangen meegenomen is naar Babel, zal hun namen gebruiken als vervloeking. Ze zullen zeggen: 'Ik hoop dat de Heer met jou zal doen wat Hij met Zedekia en Achab heeft gedaan. Want de koning van Babel heeft hen levend gebraden.' 23 Want deze mannen hebben vreselijke dingen gedaan. Ze zijn ontrouw aan hun eigen vrouw en gaan met allerlei andere getrouwde vrouwen naar bed. En ze hebben gelogen dat ze namens Mij spraken. Ik weet alles wat ze hebben gedaan, zegt de Heer."

Gods woorden voor Semaja

24 De Heer zei: "Jeremia, Ik heb een boodschap voor Semaja uit Nachlam. 25 Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Semaja heeft vanuit Babel een brief geschreven aan het volk in Jeruzalem, aan de priester Zefanja en alle andere priesters. 26 Daarin stond: 'De Heer zegt tegen jou, Zefanja, dat jij priester moet worden in de plaats van de priester Jojada. Jij moet de nieuwe opziener in de tempel van de Heer worden. Iedere gek die beweert dat hij een profeet is, moet je in de gevangenis opsluiten en met zijn voeten in het blok vastzetten. 27 Waarom heb je niets gedaan aan die Jeremia uit Anatot die bij jullie loopt te doen alsof hij een profeet is? 28 Want hij heeft ons in Babel de boodschap gestuurd: 'Het zal nog lang duren. Bouw huizen en woon daarin. Leg groententuinen aan en eet de groenten daarvan.' " 29 (Ik was erbij toen priester Zefanja deze brief voorlas.)

30 En de Heer zei tegen mij: 31 "Stuur nu de volgende boodschap aan alle mensen die gevangen zijn meegenomen naar Babel: Dit zegt de Heer over Semaja uit Nachlam: Semaja heeft voor jullie geprofeteerd zonder dat Ik hem had gestuurd. Daardoor geloven jullie nu leugens. 32 Daarvoor zal Ik Semaja en zijn familie straffen. Hij zal niet meer in leven zijn als Ik mijn volk ga redden. En zijn familie zal helemaal niet meer bestaan als Ik weer goed ben voor mijn volk. Dat is zijn straf omdat het zijn schuld is dat de mensen niet naar Mij luisterden."

Footnotes

  1. Jeremia 28:10 Dat is één van de jukken uit hoofdstuk 27 vers 2.
  2. Jeremia 29:17 Lees Jeremia 24.

Waarschuwing tegen een verkeerde leer

Van: Paulus, een apostel van Christus Jezus, uitgezonden in opdracht van God, onze bevrijder, en van Christus Jezus, op wie onze hoop gevestigd is. Aan: Timotheüs, mijn geestelijke zoon. Ik wens je de genade, de liefdevolle goedheid en vrede toe van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze Here.

Ik herinner je aan wat ik je heb opgedragen toen ik naar Macedonië vertrok: blijf in Efeze en houd mensen die een verkeerde leer brengen, ervan af die uit te dragen. Zij houden zich eindeloos bezig met verzinsels en stambomen. In plaats van mensen te helpen Gods plan in geloof te aanvaarden, roepen zij moeilijkheden op. Het doel van elke terechtwijzing is liefde, die uit een zuiver hart komt, een eerlijk geweten en een oprecht geloof. Deze valse leraren zijn het spoor bijster en verknoeien hun tijd met zinloos gepraat. Zij zouden graag uitleggers van de Joodse wetten willen worden, maar ze weten niet waar ze het over hebben en begrijpen niets van wat ze met stelligheid beweren. Die wetten zijn goed als zij worden toegepast op de manier zoals God het bedoeld heeft. Zij zijn er niet voor rechtvaardige mensen, maar voor gewetenloze en onreine mensen, voor zondaars die alles wat heilig is verachten en ontwijden, voor mensen die hun ouders misdadig behandelen en zelfs voor moord niet terugschrikken, 10 die ontucht plegen met volwassenen én met kinderen, die anderen als slaven verkopen, die zich schuldig maken aan leugens en meineed en allerlei dingen doen die ingaan tegen de gezonde leer, 11 die in overeenstemming is met het geweldige nieuws van onze goede God, van wie ik een boodschapper ben.

12 Wat ben ik dankbaar dat onze Here Jezus Christus mij heeft uitgekozen om een van zijn boodschappers te zijn en dat Hij mij de kracht geeft Hem trouw te blijven, 13 hoewel ik vroeger zelfs de naam van Christus bespot heb. Ik heb zijn Gemeente vervolgd en deze kwaad gedaan zoveel ik kon. Maar God heeft Zich over mij ontfermd, omdat ik niet wist wat ik deed, ik kende Christus toen nog niet. 14 Wat is de Here goed voor mij geweest! Hij heeft mij het geloof in Christus Jezus gegeven en mij vervuld van diens liefde. 15 Het is een onomstotelijk feit—en iedereen zou dat moeten geloven—dat Christus Jezus in de wereld is gekomen om zondaars te redden, en ik was wel de ergste van hen allemaal.

16 Maar God heeft mij vergeven, opdat Jezus Christus mij zou kunnen gebruiken als een voorbeeld om te laten zien hoeveel geduld Hij heeft. Zo zullen anderen beseffen dat ook zij eeuwig leven kunnen krijgen.

17 Alle eer en heerlijkheid is voor God, voor altijd en eeuwig. Hij is de Koning van alle eeuwen, de Onzichtbare, die nimmer sterft. Alleen Hij is God. Amen.

18 Timotheüs, mijn zoon, ik geef je deze instructie overeenkomstig hetgeen de profeten over je gezegd hebben: neem deel aan de goede strijd voor de Here. 19 Laat het geloof in Christus niet los en houd altijd een zuiver geweten. Want sommige mensen hebben hun geweten geweld aangedaan door, hoewel zij de goede weg kenden, slechte dingen te doen. Daardoor zijn zij het geloof in Christus kwijtgeraakt. 20 Hymeneüs en Alexander zijn daar een voorbeeld van. Ik moest hen aan Satan overleveren om hun te leren dat zij niet ongestraft met Christus kunnen spotten.

Read full chapter

Inleiding

Paulus schrijft deze brief aan Timoteüs. Ik, Paulus, ben een boodschapper van Jezus Christus.[a] Ik heb die taak gekregen van God die onze Redder is, en van Jezus Christus die onze Zekerheid is. Jij, Timoteüs, bent een echte zoon in het geloof van mij.[b] Ik bid dat God de Vader in alles goed voor je zal zijn. En dat je vol zal zijn van de vrede van God de Vader en van Jezus Christus.

Waarschuwing tegen mensen die de gelovigen verkeerde dingen willen leren

Doe wat ik je heb aangeraden toen ik naar Macedonië vertrok: blijf nog een poosje in Efeze. Want je moet een aantal mensen duidelijk zeggen dat ze de mensen niets anders mogen leren dan wat wij hen geleerd hebben. Ook dat ze zich niet moeten bezighouden met verzinsels en allerlei namenlijsten.[c] Want dat zijn geen dingen waarmee God jullie geloof opbouwt. Ze zorgen eerder voor problemen.

Het doel van al mijn waarschuwingen is, dat de liefde[d] bij jullie groeit. Liefde uit een zuiver hart, uit een goed geweten en uit een eerlijk gemeend geloof. Maar sommige mensen zijn helemaal vergeten dat dát het doel is. Daardoor hebben ze alleen nog maar zinloze praatjes. Ze willen de mensen graag les geven over de wet van Mozes. Maar zelf weten ze niet eens precies waar die wet over gaat. En ze begrijpen hem niet, ook al praten ze er heel zelfverzekerd over.

Maar wij weten dat de wet van Mozes goed is, als die wet op de juiste manier wordt gebruikt. Het is namelijk zo, dat de wet van Mozes niet bedoeld is voor goede mensen. Maar hij is voor slechte mensen: voor mensen die zich van niets en niemand iets aantrekken, ongehoorzaam zijn aan God, oneerlijk en onheilig zijn, hun vader of moeder vermoorden of andere mensen doden, 10 of seks met allerlei mannen of vrouwen hebben. Hij is voor mannen die met mannen seks hebben en vrouwen die met vrouwen seks hebben. Hij is voor slavenhandelaren, voor leugenaars, voor mensen die liegen tegen de rechtbank en verder voor alle andere mensen die dingen doen die niet overeenkomen met de gezonde dingen die God ons leert. 11 God leert ons die in het goede nieuws dat Gods grote liefde en macht laat zien. Dus in het goede nieuws dat God mij heeft gegeven.

Paulus dankt God dat Hij hem heeft geroepen

12 Ik dank onze Heer Jezus Christus dat Hij mij voldoende vertrouwt om mij het goede nieuws te laten prediken. Hij heeft mij daarvoor ook de kracht gegeven. 13 En dat terwijl ik vroeger God zwaar beledigd heb! Want ik heb zijn gemeente vervolgd en mishandeld.[e] Maar God heeft mij dat vergeven. Want ik wist niet dat het verkeerd was wat ik deed, doordat ik nog niet in Jezus geloofde. 14 Maar de liefde van de Heer was meer dan groot genoeg om mij dat te vergeven, en Hij gaf mij zijn geloof en zijn liefde.

15 Wat ik nu ga zeggen is waar, en iedereen moet het geloven: Jezus Christus is in de wereld gekomen om de mensen te redden die ongehoorzaam zijn aan God. En ikzelf was de ergste van allemaal! 16 Maar ik heb vergeving gekregen. Zo kon Jezus Christus in mij laten zien hoe geduldig Hij is. Zijn geduld met mij, de slechtste mens, zou zo een voorbeeld zijn voor de mensen die later in Hem zouden geloven en het eeuwige leven zouden krijgen.

17 Voor de Koning van alle eeuwen, de God die wij niet kunnen zien en die nooit sterft, de enige ware God, voor Hem is alle eer en alle macht en majesteit, voor eeuwig! Amen! Zo is het!

De taak van Timoteüs

18 Mijn zoon Timoteüs, vroeger is er over je geprofeteerd. Nu ik je deze taak gegeven heb, zeg ik je: vergeet die profetieën niet. 19 Dat zal je helpen om met een vast geloof en een goed geweten de goede strijd te voeren. Omdat sommige mensen niet goed naar hun geweten hebben geluisterd, zijn ze hun geloof kwijtgeraakt. 20 Hymeneüs en Alexander zijn zulke mensen. Ik heb hen overgegeven aan de duivel, zodat ze het zullen afleren om slechte dingen over God te zeggen.

Read full chapter

Footnotes

  1. 1 Timotheüs 1:1 'Christus' is niet Jezus' achternaam! Het woord 'Christus' is Grieks en betekent 'Gezalfde'. (Het Nieuwe Testament is in het Grieks geschreven). 'De gezalfde' is in de Joodse Boeken de man die speciaal door God met zijn Geest is gevuld ('gezalfd') om Israël te redden. In het Hebreeuws, de taal waarin het Oude Testament is geschreven, werd hij de 'Messias' genoemd, wat hetzelfde betekent.
  2. 1 Timotheüs 1:2 Timoteüs was niet echt een zoon van Paulus. Paulus bedoelt dat hij Timoteüs in het geloof heeft opgevoed. Vandaar: 'een zoon in het geloof'.
  3. 1 Timotheüs 1:4 De vertaling "Het Leven" zegt hierover dat deze dingen waarschijnlijk te maken hebben met het aanbidden van engelen. Het aanbidden van engelen wordt ook genoemd in Paulus' brief aan de gemeente in Kolosse. Sommige mensen dachten namelijk dat het aanbidden van engelen nodig was om gered te worden. De 'lijsten' zouden dan lijsten van verschillende soorten engelen zijn en beschrijven hoe de verschillende engelen aanbeden moesten worden. Vandaar ook dat Paulus zegt dat dat zinloos is en het geloof niet opbouwt. Want we worden alleen gered door geloof in Jezus.
  4. 1 Timotheüs 1:5 Lees in 1 Korintiërs 13 wat voor soort liefde Paulus bedoelt.
  5. 1 Timotheüs 1:13 Lees Handelingen 8:1 en 3 en Handelingen 9:1-9.

86 Een gebed van David.

Buig U tot mij over, Here,
en geef mij antwoord.
Ik ben in grote moeilijkheden
en zeer te beklagen.
Bescherm mij,
ik heb immers diep ontzag voor U?
U bent mijn God.
Bevrijd uw dienaar
die zijn vertrouwen op U stelt.
Mijn God, geef mij uw genade.
De hele dag door roep ik naar U.
Geef mij uw vreugde, mijn God,
ik richt mij helemaal op U.
Here, U bent zo goed
en vergeeft graag.
Ieder die U aanroept,
mag zich koesteren in uw goedheid en liefde.
Here, luister toch naar mijn gebed,
neem mijn smeken ter harte.
In tijden van grote moeite en zorgen
roep ik naar U,
omdat U mij altijd antwoord geeft.
Geen van de afgoden
kan zich met U meten, Here.
Niemand kan uw werk evenaren.
Eenmaal zullen alle volken,
die allemaal door U zijn gemaakt,
naar U toekomen
en voor U neerknielen, Here.
Dan zullen zij allemaal
uw naam eren.
10 Want U bent een grote God
en U doet wonderen.
Alleen U, mijn God, kunt dat doen.
11 Here, leer mij hoe ik uw wil kan doen,
zodat ik oprecht zal leven.
Geef dat ik niet innerlijk verdeeld zal zijn,
maar alleen U zal dienen.
12 Here, mijn God,
ik wil U met mijn hele hart prijzen
en altijd alleen uw naam de eer geven.
13 U bewijst mij zoveel goedheid en liefde,
U hebt mij gered van de godverlatenheid.
14 Help mij, God,
want mijn tegenstanders keren zich tegen mij.
Misdadigers willen mij doden.
Aan U denken zij niet.
15 Here, U bent een God die genade geeft
en vol medelijden en liefde naar mij omziet.
Ook bent U heel geduldig
en toont mij uw liefde, goedheid en trouw.
16 Kom naar mij toe en geef mij uw genade.
Geef uw dienaar kracht
en bevrijd de zoon van uw dienares.
17 Laten mijn vijanden zien dat U mij helpt en redt.
Dan zullen zij zich schamen
omdat U, Here, mij hebt geholpen en getroost.

Read full chapter

Psalm 86

Een gebed van David.

Luister naar mij, Heer, en antwoord mij alstublieft,
want ik ben in nood.
Red mijn leven! Ik ben immers uw vriend?
Mijn God, bescherm mij, want ik vertrouw op U.
Heb medelijden met me, Heer.
Ik roep U de hele dag om hulp.
Maak me weer blij,
want ik geef mezelf aan U.
Want U bent goed, Heer, en U wil graag vergeven.
U bent goed en vriendelijk voor alle mensen die U aanbidden.
Heer, luister naar mijn gebed.
Hoor hoe ik U om hulp smeek.
Als ik in moeilijkheden ben, roep ik U om hulp.
Want U antwoordt mij.
Niemand van de goden is als U, Heer.
Niemand kan doen wat U heeft gedaan.
U heeft alle volken gemaakt.
Ze zullen allemaal naar U toe komen en U aanbidden en eren.
10 Want U bent geweldig, U doet wonderen.
Alleen U bent God.
11 Heer, leer me hoe ik moet leven.
Ik zal doen wat U zegt.
Help me om U altijd te gehoorzamen.
12 Heer mijn God, ik zal U met mijn hele hart prijzen.
Ik zal U voor altijd aanbidden.
13 Want U bent heel erg goed en liefdevol voor mij.
U heeft me van de dood gered.

14 God, vijanden willen mij doden.
Ze zijn te trots om U te willen gehoorzamen.
Ze gebruiken geweld en denken geen moment aan U.
15 Maar U bent een liefdevolle God,
vol van medelijden, geduld en trouw.
16 Kom mij nu helpen omdat U medelijden met me heeft.
Red me door uw kracht.
17 Laat me alstublieft zien dat U goed bent.
De mensen die me haten, zullen dan voor schut staan
omdat ze zien dat U, Heer, mij heeft geholpen en getroost.

Read full chapter

17 Loop bij uw naaste de deur niet plat, anders krijgt hij misschien genoeg van u en gaat u haten.

Read full chapter

17 Ga niet te vaak bij een vriend op bezoek.
Want als je te vaak komt, krijgt hij genoeg van je en gaat hij je haten.

Read full chapter