Add parallel Print Page Options

Waarschuwing tegen een terugkeer naar Egypte

42 Toen gingen alle legerofficieren, onder wie Johanan en Azarja, samen met de rest van het volk naar Jeremia en zeiden: ‘Bid alstublieft voor ons tot de Here, uw God, want zoals u weet zijn er van ons maar weinig hier overgebleven. Smeek de Here, uw God, of Hij ons wil laten zien wat wij moeten doen en waar wij heen moeten gaan.’ ‘Goed,’ antwoordde Jeremia. ‘Ik zal het Hem vragen en u zijn antwoord overbrengen. Ik zal niets voor u achterhouden.’ Zij verzekerden Jeremia met klem: ‘Wij beloven bij de Here dat wij zullen doen wat Hij zegt! Of wij het nu prettig vinden of niet, wij zullen de Here, onze God, tot wie wij ons richten, gehoorzamen, want dan zal het goed met ons gaan.’

Tien dagen later kreeg Jeremia het antwoord van de Here. 8,9 Hij riep Johanan, de andere legeraanvoerders en het hele volk bij zich en zei: ‘U stuurde mij naar de Here, de God van Israël, om Hem te vragen naar uw gebed te luisteren. Dit is zijn antwoord: 10 “Blijf in dit land. Als u dat doet, zal Ik u zegenen en u niets in de weg leggen. Want Ik ben van gedachten veranderd over de vele straffen die Ik u moest geven. 11 U hoeft niet langer bang te zijn voor de koning van Babel, want Ik ben bij u om u te redden en uit zijn hand te bevrijden. 12 Ik zal genadig voor u zijn door de koning medelijden te laten krijgen, zodat hij u niet doodt of tot slaaf maakt, maar u naar uw akkers laat terugkeren.” 13,14 Maar als u weigert de Here te gehoorzamen en zegt: “Wij blijven hier niet” en toch naar Egypte wilt gaan waar u veilig denkt te zijn voor oorlog, honger en onrust, 15 is dit het antwoord van de Here, restant van Juda: de Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: “Als u uw plannen doorzet om naar Egypte te gaan, 16 zullen de oorlog en de hongersnood waarvoor u zo bang bent, u op de voet volgen en zult u daar omkomen. 17 Dat is het lot dat ieder van u die zich in Egypte wil vestigen, te wachten staat. Ja, dan zult u sterven door het zwaard, hongersnood en ziekten. Niemand van u zal eraan kunnen ontsnappen.” 18 Want de Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: “Net zoals mijn toorn werd uitgegoten over de inwoners van Jeruzalem, zo zal hij ook over u worden uitgegoten als u naar Egypte gaat. U zult worden ontvangen met afkeer en haatgevoelens, u zult worden vervloekt en bespot. En uw vaderland zult u nooit meer terugzien.” 19 Want de Here heeft gezegd: “Restant van Juda, ga niet naar Egypte!” ’

Jeremia besloot met de woorden: ‘Vergeet nooit de waarschuwing die ik u vandaag heb gegeven. 20 Als u gaat, is dat ten koste van uw eigen leven. Want u was niet eerlijk toen u mij vroeg voor u te bidden en zei: “Vertel ons wat God zegt en we zullen het doen!” 21 Vandaag heb ik u precies verteld wat Hij zei, maar u zult niet gehoorzamer zijn dan al die andere keren toen ik door de Here werd gestuurd om u te waarschuwen. 22 Wees er daarom zeker van dat u door het zwaard, de hongersnood en door ziekten zult sterven als u toch besluit naar Egypte te gaan.’

Het volk weigert te gehoorzamen

43 Toen Jeremia deze boodschap van de Here, hun God, aan hen had overgebracht, 2,3 zeiden Azarja, de zoon van Hosaja, Johanan, de zoon van Karéah, en de anderen brutaalweg tegen Jeremia: ‘U liegt! De Here, onze God, heeft u helemaal niet opgedragen ons te zeggen dat wij niet naar Egypte mogen gaan! Baruch, de zoon van Neria, heeft u dat in het oor gefluisterd, zodat wij hier blijven en de Babyloniërs ons kunnen doden of als slaven kunnen wegvoeren naar Babel.’ Johanan, alle verzetsmensen en de rest van het volk weigerden de Here te gehoorzamen door in Juda te blijven. Allen, ook zij die waren teruggekomen uit de buurlanden, gingen onder leiding van Johanan en de andere aanvoerders op weg naar Egypte. De groep bestond verder nog uit mannen, vrouwen en kinderen, de dochters van de koning en al diegenen die Nebuzaradan onder de hoede van Gedalja had achtergelaten. Zij dwongen zelfs Jeremia en Baruch met hen mee te gaan. Ze waren niet gehoorzaam aan de Here, trokken naar Egypte en bereikten de stad Tachpanhes.

In Tachpanhes sprak de Here opnieuw tegen Jeremia en zei: ‘Roep de mannen van Juda bijeen en begraaf in hun bijzijn een paar grote stenen onder het wegdek van de toegangsweg naar het paleis van de farao hier in Tachpanhes. 10 Zeg daarna het volgende tegen de mannen van Juda: de Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: Ik zal koning Nebukadnezar van Babel naar Egypte brengen, want hij is mijn dienaar. Ik zal zijn troon op deze stenen zetten die Ik hier heb verborgen. Hij zal zijn statietapijt er over uitspreiden. 11 Wanneer hij komt, zal hij Egypte verwoesten en hen doden, die Ik daartoe bestemd heb en gevangennemen die Ik eveneens daartoe bestemd heb en velen zullen een gewelddadige dood sterven. 12 Hij zal de tempels van de Egyptische goden in brand steken en de afgodsbeelden als trofeeën mee naar huis nemen. Hij zal Egypte onder de voet lopen alsof het niets is en hijzelf zal het land weer ongedeerd verlaten. 13 Hij zal de obelisken van de zonnetempel in de stad Heliopolis omverhalen en de tempels van de Egyptische goden platbranden.’

Profetie over de Judeeërs in Egypte

44 Hier volgt de boodschap die God Jeremia gaf voor de Judeeërs die in het zuiden en het noorden van Egypte woonden in de steden Migdol, Tachpanhes en Memfis:

2,3 De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: ‘U hebt gezien wat Ik deed met Jeruzalem en de steden van Juda. Om hun goddeloosheid zijn zij in de as gelegd, puinhopen, zonder één levende ziel. Mijn toorn keerde zich tegen hen, omdat zij andere goden aanbaden, “goden” die u voorheen niet kende en ook uw voorouders niet. Ik stuurde telkens weer mijn dienaren, de profeten, om steeds weer te protesteren en hen te smeken deze afschuwelijke praktijken die Ik zo haat, niet te doen. Maar zij weigerden te luisteren en wilden niet van hun slechte wegen terugkeren, zij bleven reukwerk verbranden voor deze zogenaamde goden. Daardoor heb Ik mijn brandende woede uitgestort over de steden van Juda en de straten van Jeruzalem die sindsdien een verlaten woestenij zijn.’ En nu vraagt de Here, de God van de hemelse legers, de God van Israël, u: ‘Waarom zoekt u toch uw eigen ondergang? Want niemand van u zal blijven leven: geen man, vrouw of kind, niemand zal er zo in Juda overblijven. Want u wekt mijn toorn op met de afgodsbeelden die u hebt gemaakt en die u hier in Egypte aanbidt. U brandt reukwerk voor hen en dwingt Mij op die manier u volledig te vernietigen en u tot een vloek te maken, tot een mikpunt van spot onder alle volken op aarde. Bent u de goddeloze daden van uw voorouders, de zonden van de koningen en koninginnen van Juda, uw eigen zonden en die van uw vrouwen in Juda en Jeruzalem vergeten? 10 Tot op dit moment heeft niemand berouw getoond, niemand heeft naar Mij willen terugkeren of zich willen houden aan de wetten en voorschriften die Ik u en uw voorouders gegeven heb.’ 11 Daarom zegt de Here van de hemelse legers, de God van Israël: ‘Ik kan u niet meer verdragen en laat het onheil over u komen. Ik zal u allemaal vernietigen! 12 Ik zal dit restant van Juda dat erop stond naar Egypte te gaan, voorgoed opruimen. Het zal hier in Egypte omkomen door het zwaard of de honger, allen zullen sterven, van klein tot groot. Zij zullen worden verwenst en verafschuwd, vervloekt en gehaat. 13 Ik zal hen in Egypte net zo straffen als in Jeruzalem, met het zwaard, honger en ziekten. 14 Op een enkele vluchteling na, zal niemand van hen aan mijn toorn ontsnappen en terugkeren naar Juda, hoe graag ze dat ook willen.’

15 Toen gaven alle aanwezige vrouwen en alle mannen die wisten dat hun vrouwen voor afgoden reukwerk hadden verbrand (het was een grote groep in Zuid-Egypte woonachtige Judeeërs) Jeremia als antwoord: 16 ‘Wij luisteren niet naar uw boodschappen die u namens de Here aan ons geeft! 17 Wij doen wat wij zelf willen. Wij branden reukwerk voor de “koningin van de hemel” en offeren haar net zo vaak als wij zelf willen, net als onze voorouders, koningen en functionarissen altijd hebben gedaan in de steden van Juda en de straten van Jeruzalem. Want in die tijd hadden wij genoeg te eten en ontbrak het ons aan niets. Dat was een gelukkige tijd! 18 Maar sinds wij ophielden met branden van reukwerk voor de “koningin van de hemel” en wij haar niet meer aanbaden, hebben we aan alles gebrek en lijden we onder geweld en honger.’ 19 ‘En,’ voegden de vrouwen daar nog aan toe, ‘dacht u dat wij de “koningin van de hemel” aanbaden, drankoffers voor haar uitgoten en koeken met haar beeltenis erop bakten, zonder dat onze mannen ervan wisten en ons hielpen? Natuurlijk niet!’

20 Toen zei Jeremia tegen alle mannen en vrouwen die hem dit antwoord hadden gegeven: 21 ‘Denkt u dat de Here niet wist dat u en uw vaders, uw koningen en bestuurders en het hele volk reukwerk brandden voor afgoden in de steden van Juda en de straten van Jeruzalem? 22 Omdat Hij deze afschuwelijke dingen niet langer kon aanzien, maakte Hij uw land tot een woestenij, een ongelooflijke puinhoop. Vervloekt, zonder één inwoner, zoals het er nu bij ligt. 23 De reden voor al die rampen die u hebben getroffen, was het feit dat u reukwerk verbrandde, tegen de Here zondigde en weigerde Hem te gehoorzamen.’

Jeremia bij Johanan

42 Toen kwamen Johanan, Azarja de zoon van Hosaja en alle anderen naar mij toe. Ze vroegen: "Wilt u alstublieft bidden voor ons en voor dit handjevol mensen dat is overgebleven. Want zoals u ziet is er van ons volk maar een heel klein aantal mensen overgebleven. Bid alstublieft voor ons tot uw Heer God. Vraag Hem waar we naartoe moeten en wat we moeten doen." Ik antwoordde: "Dat is goed. Ik zal het jullie Heer God gaan vragen. En ik zal jullie het hele antwoord van de Heer vertellen. Ik zal niets verzwijgen." Toen zeiden ze: "We zweren bij de Heer dat we alles zullen doen wat uw Heer God zal zeggen. Wat het ook is, we zullen het doen. Want als we onze Heer God gehoorzamen, zal het goed met ons gaan."

Na tien dagen gaf de Heer mij antwoord. Toen liet ik Johanan, de andere aanvoerders en alle andere mensen bij mij komen. Ik zei tegen hen: "Dit zegt de Heer, de God van Israël, aan Wie ik voor jullie om raad moest vragen. 10 De Heer zegt: Als jullie in dit land blijven, zal Ik jullie opbouwen, en niet afbreken. Ik zal jullie daar planten, en niet uitrukken. Want Ik heb mijn plannen veranderd en zal jullie geen kwaad meer doen. 11 Jullie hoeven niet bang te zijn voor de koning van Babel, zegt de Heer. Want Ik zal met jullie zijn en jullie redden. 12 Ik zal ervoor zorgen dat hij medelijden met jullie zal hebben. Jullie zullen van hem in dit land mogen blijven.

13 Maar stel dat jullie zeggen: 'We willen niet in dit land blijven. We willen niet doen wat onze Heer God zegt. 14 We willen liever naar Egypte gaan. Daar zullen we in vrede kunnen wonen en geen honger hoeven te lijden.' 15 Luister dan nu naar wat de Heer zegt, overblijfsel van Juda! Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Als jullie naar Egypte vertrekken en daar als vreemdelingen gaan wonen, 16 zal de oorlog waar jullie voor vluchten, jullie juist inhalen. En de honger waar jullie bang voor zijn, zal jullie daarheen achtervolgen. Dan zullen jullie in Egypte sterven. 17 Iedereen die naar Egypte gaat om daar als vreemdeling te gaan wonen, zal daar sterven door het zwaard, de honger of de pest. Niemand van jullie zal ontsnappen aan de rampen die Ik dan over jullie laat komen. 18 Want dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: In mijn woede en mijn boosheid heb Ik de bewoners van Jeruzalem gestraft. Net zó zal Ik ook jullie in mijn woede en mijn boosheid straffen als jullie naar Egypte gaan. Alle volken zullen geschokt zijn over wat er met jullie gebeurt. Ze zullen jullie naam als een vervloeking gebruiken. En jullie zullen hier nooit meer terugkomen."

19 Ik zei tegen hen: "Dit is wat de Heer tegen jullie zegt, overblijfsel van Juda! Ga dus niet naar Egypte, want dat zal jullie je leven kosten.[a] Ik wil jullie heel ernstig waarschuwen. 20 Jullie hebben me gevraagd om de Heer God voor jullie om raad te vragen. Ik moest jullie zijn antwoord vertellen. Jullie hebben gezworen dat jullie zouden doen wat de Heer God jullie zou zeggen. Maar jullie hebben jezelf voor de gek gehouden. 21 Want nu ik jullie vandaag het antwoord van de Heer God vertel, willen jullie niet luisteren. Jullie willen niet doen wat Hij zegt. 22 Daarom zullen jullie gedood worden door het zwaard, de honger en de pest in het land waar jullie als vreemdelingen willen gaan wonen. Dat staat vast."

De mensen gaan tóch naar Egypte

43 Zo vertelde ik hun het hele antwoord van hun Heer God. Toen zeiden Azarja, Johanan en die andere trotse aanvoerders tegen mij: "Je liegt! Onze Heer God heeft niet tegen je gezegd dat we niet naar Egypte moeten gaan. Maar je schrijver Baruch stookt jou tegen ons op. Hij hoopt dat we ons aan de Babyloniërs zullen overgeven, zodat zij ons zullen doden of gevangen meenemen naar Babel." En ze weigerden allemaal om de Heer te gehoorzamen. Ze wilden niet in Juda blijven. Johanan en de legeraanvoerders namen alle mensen mee die in Juda waren overgebleven. Ook de Judeeërs die eerst naar andere landen gevlucht waren en die teruggekomen waren naar Juda. Ze namen iedereen mee: mannen, vrouwen en kinderen, de dochters van de koning en alle mensen die Nebuzaradan, de aanvoerder van de lijfwacht, bij Gedalja had achtergelaten. Ook mij en Baruch namen ze mee. Ze gingen naar Egypte en deden niet wat de Heer gezegd had. Zo kwamen ze bij de stad Tachpanes.

Toen we daar aankwamen, zei de Heer tegen mij: "Raap een paar grote stenen op. Verberg die in de lemen vloer onder de tegels vóór het paleis van de farao in Tachpenes. Zorg dat de mannen uit Juda zien wat je doet. 10 Zeg dan tegen hen: Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Ik zal mijn dienaar, koning Nebukadnezar van Babel, laten komen. Hij zal zijn troon neerzetten bovenop deze stenen die Ik hier verborgen heb. Hij zal zijn koninklijke legertent over deze plek heen zetten. 11 Want hij zal komen en Egypte veroveren. Een deel van de mensen zal sterven aan de pest. Een deel van de mensen zal sterven in Babel. En een deel van de mensen zal sterven door het zwaard. 12 Hij zal de tempels van de Egyptische goden in brand steken en de godenbeelden meenemen als buit. Hij zal Egypte met net zoveel gemak veroveren als dat een herder zijn jas aantrekt. Daarna zal hij vertrekken zonder dat iemand hem tegenhoudt. 13 Hij zal de godenbeelden van de zonnetempel in Bet-Semes in Egypte stukslaan en de tempels van de Egyptische goden in brand steken."

Gods woorden voor de Judeeërs die in Egypte wonen

44 De Heer gaf mij een boodschap voor alle Judeeërs die in Egypte woonden, in Migdol, Tachpanes, Nof[b] en in de streek Patros. "Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Jullie hebben zelf alle ellende gezien die Ik over Jeruzalem en de steden van Juda heb laten komen. Want al die steden zijn nu verwoest. Er woont niemand meer. Dat heb Ik gedaan vanwege alle slechte dingen die ze hebben gedaan. Want ze hebben Mij woedend gemaakt met hun offers aan andere goden. Dat zijn goden die zij, jullie en jullie voorouders vroeger niet kenden. Ik heb steeds mijn profeten naar jullie gestuurd met de boodschap: 'Stop daar alsjeblieft mee! Het is verschrikkelijk! Ik haat het!' Maar de mensen wilden niet luisteren. Ze gingen door met het offeren aan andere goden. Daarom ben Ik woedend op hen geworden en heb Ik hen gestraft. Ik heb alle steden van Juda en alle straten van Jeruzalem verwoest tot een puinhoop. Er woont nu niemand meer.

Dit zegt de Heer, de God van de hemelse legers, de God van Israël: Waarom doen jullie dit? Het zal jullie je leven kosten. Het is jullie eigen schuld dat alle mannen en vrouwen, kinderen en baby's uit Juda gedood zullen worden. Het is jullie eigen schuld dat er straks niemand meer over is. Want jullie maken Mij nog steeds kwaad met alles wat jullie doen. Want hier in Egypte, waar jullie als vreemdelingen zijn gaan wonen, brengen jullie wéér offers aan andere goden. Daarom zal er niemand van jullie overblijven. De volken die ervan horen, zullen geschokt zijn. Zijn jullie vergeten wat voor slechte dingen jullie ouders, de koningen van Juda, de leiders, jullie zelf en jullie vrouwen hebben gedaan? Zijn jullie vergeten wat ze allemaal hebben gedaan in Juda en in de straten van Jeruzalem? 10 En tot op vandaag hebben jullie Mij niet gezegd dat jullie er spijt van hebben. Jullie hebben nog steeds geen ontzag voor Mij. Jullie houden je nog steeds niet aan de wetten en leefregels die Ik aan jullie en jullie voorouders heb gegeven.

11 Daarom zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Ik zal jullie straffen. Ik zal het hele koninkrijk Juda vernietigen. 12 De paar mensen die daarvan zijn overgebleven en die naar Egypte zijn gegaan, zullen allemaal in Egypte sterven. Ze zullen sterven door het zwaard en de honger. Allemaal zullen ze sterven, iedereen van hoog tot laag en van klein tot groot. De mensen die ervan horen, zullen geschokt zijn. 13 Ik zal hen in Egypte straffen zoals Ik Jeruzalem gestraft heb: met het zwaard, de honger en de pest. 14 Ik zal niemand van hen in Egypte overlaten. Het hele overblijfsel van Juda dat als vreemdelingen in Egypte is gaan wonen, zal in Egypte sterven. Ze verlangen wel zo naar Juda, maar op een paar vluchtelingen na zal niemand van hen daar ooit terugkomen."

De Judeeërs aanbidden liever de koningin van de hemel dan de Heer

15 Er stond een grote groep mensen te luisteren. Dat waren de Judeese mannen en vrouwen die in de streek Patros in Egypte waren gaan wonen. De mannen wisten heel goed dat hun vrouwen offers brachten aan andere goden. 16 En ze zeiden tegen mij: "We willen niet luisteren naar wat je namens de Heer tegen ons zegt. 17 We zullen doen wat we zelf willen. We willen offers brengen aan de koningin van de hemel. We zullen wijn aan haar offeren, net zoals wij, onze ouders, onze koningen en onze leiders in Juda en in Jeruzalem vroeger óók deden. Toen hadden we het goed. We hadden genoeg te eten. We waren gelukkig en kenden geen narigheid. 18 Maar sinds we zijn gestopt met de brand-offers en wijn-offers voor de koningin van de hemel, hebben we aan alles gebrek gehad en zijn we gedood door oorlogen en hongersnood." 19 En de vrouwen zeiden: "Onze mannen zijn het ermee eens dat we aan de koningin van de hemel wierook en wijn offeren en broden waarop zij staat afgebeeld."

20 Toen zei ik tegen hen: 21 "Juist omdát jullie vroeger in Juda en in Jeruzalem allemaal, met jullie koningen en leiders, offers brachten aan andere goden, heeft de Heer jullie land verwoest. 22 Want de Heer kon het niet langer verdragen. Jullie deden zulke vreselijke dingen! Dáárom heeft de Heer het land zó zwaar gestraft, dat iedereen die ervan hoort, geschokt is. En dáárom woont er nu helemaal niemand meer. 23 Al deze ellende is jullie overkomen omdat jullie offers brachten aan andere goden en de Heer niet gehoorzaamden. Jullie hebben niet geluisterd naar wat Hij zei. Jullie hebben je niet gehouden aan zijn wetten en leefregels. Daarom is al deze ellende jullie overkomen.

Footnotes

  1. Jeremia 42:19 Lang geleden had God óók al gezegd dat zijn volk nooit meer voor hulp naar Egypte mocht teruggaan. Lees Deuteronomium 17:16. Ze gaan hiermee dus tegen Gods wil in.
  2. Jeremia 44:1 Nof was de hoofdstad van Noord-Egypte. Later heette deze stad Memphis.

42 Then all the army officers, including Johanan(A) son of Kareah and Jezaniah[a] son of Hoshaiah,(B) and all the people from the least to the greatest(C) approached Jeremiah the prophet and said to him, “Please hear our petition and pray(D) to the Lord your God for this entire remnant.(E) For as you now see, though we were once many, now only a few(F) are left. Pray that the Lord your God will tell us where we should go and what we should do.”(G)

“I have heard you,” replied Jeremiah the prophet. “I will certainly pray(H) to the Lord your God as you have requested; I will tell(I) you everything the Lord says and will keep nothing back from you.”(J)

Then they said to Jeremiah, “May the Lord be a true(K) and faithful(L) witness(M) against us if we do not act in accordance with everything the Lord your God sends you to tell us. Whether it is favorable or unfavorable, we will obey the Lord our God, to whom we are sending you, so that it will go well(N) with us, for we will obey(O) the Lord our God.”

Ten days later the word of the Lord came to Jeremiah. So he called together Johanan son of Kareah and all the army officers(P) who were with him and all the people from the least to the greatest.(Q) He said to them, “This is what the Lord, the God of Israel, to whom you sent me to present your petition,(R) says:(S) 10 ‘If you stay in this land,(T) I will build(U) you up and not tear you down; I will plant(V) you and not uproot you,(W) for I have relented concerning the disaster I have inflicted on you.(X) 11 Do not be afraid of the king of Babylon,(Y) whom you now fear.(Z) Do not be afraid of him, declares the Lord, for I am with you and will save(AA) you and deliver you from his hands.(AB) 12 I will show you compassion(AC) so that he will have compassion on you and restore you to your land.’(AD)

13 “However, if you say, ‘We will not stay in this land,’ and so disobey(AE) the Lord your God, 14 and if you say, ‘No, we will go and live in Egypt,(AF) where we will not see war or hear the trumpet(AG) or be hungry for bread,’(AH) 15 then hear the word of the Lord,(AI) you remnant of Judah. This is what the Lord Almighty, the God of Israel, says: ‘If you are determined to go to Egypt and you do go to settle there, 16 then the sword(AJ) you fear(AK) will overtake you there, and the famine(AL) you dread will follow you into Egypt, and there you will die.(AM) 17 Indeed, all who are determined to go to Egypt to settle there will die by the sword, famine and plague;(AN) not one of them will survive or escape the disaster I will bring on them.’ 18 This is what the Lord Almighty, the God of Israel, says: ‘As my anger and wrath(AO) have been poured out on those who lived in Jerusalem,(AP) so will my wrath be poured out on you when you go to Egypt. You will be a curse[b](AQ) and an object of horror,(AR) a curse[c] and an object of reproach;(AS) you will never see this place again.’(AT)

19 “Remnant(AU) of Judah, the Lord has told you, ‘Do not go to Egypt.’(AV) Be sure of this: I warn you today 20 that you made a fatal mistake when you sent me to the Lord your God and said, ‘Pray to the Lord our God for us; tell us everything he says and we will do it.’(AW) 21 I have told you today, but you still have not obeyed the Lord your God in all he sent me to tell you.(AX) 22 So now, be sure of this: You will die by the sword, famine(AY) and plague(AZ) in the place where you want to go to settle.”(BA)

43 When Jeremiah had finished telling the people all the words of the Lord their God—everything the Lord had sent him to tell them(BB) Azariah son of Hoshaiah(BC) and Johanan(BD) son of Kareah and all the arrogant(BE) men said to Jeremiah, “You are lying!(BF) The Lord our God has not sent you to say, ‘You must not go to Egypt to settle there.’(BG) But Baruch(BH) son of Neriah is inciting you against us to hand us over to the Babylonians,[d] so they may kill us or carry us into exile to Babylon.”(BI)

So Johanan son of Kareah and all the army officers and all the people(BJ) disobeyed the Lord’s command(BK) to stay in the land of Judah.(BL) Instead, Johanan son of Kareah and all the army officers led away all the remnant of Judah who had come back to live in the land of Judah from all the nations where they had been scattered.(BM) They also led away all those whom Nebuzaradan commander of the imperial guard had left with Gedaliah son of Ahikam, the son of Shaphan—the men, the women,(BN) the children and the king’s daughters. And they took Jeremiah the prophet and Baruch(BO) son of Neriah along with them. So they entered Egypt(BP) in disobedience to the Lord and went as far as Tahpanhes.(BQ)

In Tahpanhes(BR) the word of the Lord came to Jeremiah: “While the Jews are watching, take some large stones(BS) with you and bury them in clay in the brick(BT) pavement at the entrance to Pharaoh’s palace(BU) in Tahpanhes. 10 Then say to them, ‘This is what the Lord Almighty, the God of Israel, says: I will send for my servant(BV) Nebuchadnezzar(BW) king of Babylon, and I will set his throne(BX) over these stones I have buried here; he will spread his royal canopy(BY) above them. 11 He will come and attack Egypt,(BZ) bringing death(CA) to those destined(CB) for death, captivity to those destined for captivity,(CC) and the sword to those destined for the sword.(CD) 12 He will set fire(CE) to the temples(CF) of the gods(CG) of Egypt; he will burn their temples and take their gods captive.(CH) As a shepherd picks(CI) his garment clean of lice, so he will pick Egypt clean and depart. 13 There in the temple of the sun[e](CJ) in Egypt he will demolish the sacred pillars(CK) and will burn down the temples of the gods of Egypt.’”

Disaster Because of Idolatry

44 This word came to Jeremiah concerning all the Jews living in Lower Egypt(CL)—in Migdol,(CM) Tahpanhes(CN) and Memphis(CO)—and in Upper Egypt:(CP) “This is what the Lord Almighty, the God of Israel, says: You saw the great disaster(CQ) I brought on Jerusalem and on all the towns of Judah.(CR) Today they lie deserted and in ruins(CS) because of the evil(CT) they have done. They aroused my anger(CU) by burning incense(CV) to and worshiping other gods(CW) that neither they nor you nor your ancestors(CX) ever knew. Again and again(CY) I sent my servants the prophets,(CZ) who said, ‘Do not do this detestable(DA) thing that I hate!’ But they did not listen or pay attention;(DB) they did not turn from their wickedness(DC) or stop burning incense(DD) to other gods.(DE) Therefore, my fierce anger was poured out;(DF) it raged against the towns of Judah and the streets of Jerusalem and made them the desolate ruins(DG) they are today.

“Now this is what the Lord God Almighty, the God of Israel, says: Why bring such great disaster(DH) on yourselves by cutting off from Judah the men and women,(DI) the children and infants, and so leave yourselves without a remnant?(DJ) Why arouse my anger with what your hands have made,(DK) burning incense(DL) to other gods in Egypt,(DM) where you have come to live?(DN) You will destroy yourselves and make yourselves a curse[f] and an object of reproach(DO) among all the nations on earth. Have you forgotten the wickedness committed by your ancestors(DP) and by the kings(DQ) and queens(DR) of Judah and the wickedness committed by you and your wives(DS) in the land of Judah and the streets of Jerusalem?(DT) 10 To this day they have not humbled(DU) themselves or shown reverence,(DV) nor have they followed my law(DW) and the decrees(DX) I set before you and your ancestors.(DY)

11 “Therefore this is what the Lord Almighty,(DZ) the God of Israel, says: I am determined to bring disaster(EA) on you and to destroy all Judah. 12 I will take away the remnant(EB) of Judah who were determined to go to Egypt to settle there. They will all perish in Egypt; they will fall by the sword or die from famine. From the least to the greatest,(EC) they will die by sword or famine.(ED) They will become a curse and an object of horror, a curse and an object of reproach.(EE) 13 I will punish(EF) those who live in Egypt with the sword,(EG) famine and plague,(EH) as I punished Jerusalem. 14 None of the remnant of Judah who have gone to live in Egypt will escape or survive to return to the land of Judah, to which they long to return and live; none will return except a few fugitives.”(EI)

15 Then all the men who knew that their wives(EJ) were burning incense(EK) to other gods, along with all the women(EL) who were present—a large assembly—and all the people living in Lower and Upper Egypt,(EM) said to Jeremiah, 16 “We will not listen(EN) to the message you have spoken to us in the name of the Lord!(EO) 17 We will certainly do everything we said we would:(EP) We will burn incense(EQ) to the Queen of Heaven(ER) and will pour out drink offerings to her just as we and our ancestors, our kings and our officials(ES) did in the towns of Judah and in the streets of Jerusalem.(ET) At that time we had plenty of food(EU) and were well off and suffered no harm.(EV) 18 But ever since we stopped burning incense to the Queen of Heaven and pouring out drink offerings(EW) to her, we have had nothing and have been perishing by sword and famine.(EX)

19 The women added, “When we burned incense(EY) to the Queen of Heaven(EZ) and poured out drink offerings to her, did not our husbands(FA) know that we were making cakes(FB) impressed with her image(FC) and pouring out drink offerings to her?”

20 Then Jeremiah said to all the people, both men and women, who were answering him, 21 “Did not the Lord remember(FD) and call to mind the incense(FE) burned in the towns of Judah and the streets of Jerusalem(FF) by you and your ancestors,(FG) your kings and your officials and the people of the land?(FH) 22 When the Lord could no longer endure(FI) your wicked actions and the detestable things you did, your land became a curse(FJ) and a desolate waste(FK) without inhabitants, as it is today.(FL) 23 Because you have burned incense and have sinned against the Lord and have not obeyed him or followed(FM) his law or his decrees(FN) or his stipulations, this disaster(FO) has come upon you, as you now see.”(FP)

Footnotes

  1. Jeremiah 42:1 Hebrew; Septuagint (see also 43:2) Azariah
  2. Jeremiah 42:18 That is, your name will be used in cursing (see 29:22); or, others will see that you are cursed.
  3. Jeremiah 42:18 That is, your name will be used in cursing (see 29:22); or, others will see that you are cursed.
  4. Jeremiah 43:3 Or Chaldeans
  5. Jeremiah 43:13 Or in Heliopolis
  6. Jeremiah 44:8 That is, your name will be used in cursing (see 29:22); or, others will see that you are cursed; also in verse 12; similarly in verse 22.

Een goed soldaat van Jezus Christus

Mijn zoon, wees sterk door de genade die Christus Jezus je geeft! Want je moet aan anderen doorgeven wat ik jou en vele anderen geleerd heb. Leer deze grote waarheden aan betrouwbare mannen, die ze op hun beurt weer aan anderen kunnen doorgeven.

Neem, als een goed soldaat van Jezus Christus, je deel van het lijden op je, net als ik. Laat je als soldaat van Christus niet in beslag nemen door de zorgen van het leven, want dan zal degene die je in dienst heeft genomen, niet tevreden over je zijn. Houd je aan de regels die de Here heeft gegeven, net als een sportman. Als die zich niet aan de regels houdt, wordt hij gediskwalificeerd en kan hij geen prijs winnen. Werk hard. Een boer die het zware werk doet, is de eerste die van de opbrengst mag genieten.

Denk eens goed over deze drie voorbeelden na, de Here zal je laten zien wat je er in de praktijk mee kunt doen. Vergeet nooit dat Jezus Christus, een nakomeling van koning David, uit de dood is opgewekt. Dit is het goede nieuws dat ik bekend heb gemaakt en waardoor ik in moeilijkheden ben gekomen en als een misdadiger gevangengezet. Maar het woord van God laat zich niet gevangenzetten. 10 Ik wil graag leed verdragen als dat redding en eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus brengt aan de mensen die door God zijn uitgekozen. 11 Ik vind troost in deze waarheid: als wij samen met Christus gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven. 12 Als wij standhouden, zullen we eens met Hem regeren. Maar als wij het opgeven en ons tegen Christus keren, zal Hij Zich tegen ons keren. 13 Zelfs als wij Hem ontrouw zijn, blijft Hij ons trouw, want Hij kan Zich niet tegen Zichzelf keren. 14 Herinner de mensen in de gemeente aan deze geweldige waarheden en verbied hun namens de Here over onbelangrijke dingen te ruziën. Dat is verwarrend en zinloos, ja, zelfs slecht.

15 Doe je best, wees een goede werker voor God die zich niet hoeft te schamen. Geef Gods boodschap onvervalst door. 16 Vermijd onzinnige discussies, waardoor mensen hun ondergang tegemoet gaan. 17 Hun woorden zullen voortwoekeren als een kwaadaardig gezwel. Hymeneüs en Filetus zijn zulke mensen. 18 Zij zijn het spoor van de waarheid kwijtgeraakt en beweren dat de opstanding van de doden al heeft plaatsgevonden. Daarmee ondermijnen zij het geloof van sommigen.

19 Maar de waarheid van God staat zo vast als een huis, daar is geen beweging in te krijgen. Op de eerste steen staan deze woorden: ‘De Here kent de mensen die echt bij Hem horen,’ en ‘Wie zichzelf een christen noemt, zou niets verkeerds moeten doen en niets verkeerd moeten zeggen.’ 20 In een groot huis heeft men niet alleen borden van goud en zilver, maar ook van hout en aardewerk. De dure borden worden voor de gasten gebruikt en de goedkope voor dagelijks gebruik. 21 Als je je niet met de zonde inlaat, zul je zijn als een van die borden van zuiver goud, de beste in huis, zodat Christus je kan gebruiken voor zijn hoogste doelen.

Read full chapter

Een goed soldaat van Jezus Christus

Timoteüs, mijn zoon, wees sterk door Jezus' liefde en kracht voor jou. Wat je samen met veel andere mensen van mij hebt geleerd, moet jij weer leren aan betrouwbare mensen. Dan kunnen zij het zelf óók weer aan anderen leren.

Een goed soldaat is niet bang om te lijden. Zorg dat je een goed soldaat van Jezus Christus zal zijn. Tijdens de strijd houdt geen één soldaat zich bezig met de gewone dagelijkse dingen. Hij heeft maar één doel: degene voor wie hij strijdt, moet tevreden over hem kunnen zijn. En als iemand meedoet aan een wedstrijd, wint hij de prijs alleen als hij zich aan de spelregels heeft gehouden. En een boer mag na zijn werk als eerste eten van de oogst van zijn land. Dat is zijn beloning. Luister goed naar wat ik zeg. De Heer zal je in alles wijsheid geven.

Vergeet nooit dat Jezus Christus uit de dood is opgestaan, en dat Hij Mens was, geboren uit de familie van David. Dat zegt het goede nieuws dat ik aan de mensen vertel. En voor dat nieuws moet ik lijden. Daarvoor draag ik zelfs boeien, alsof ik een misdadiger ben. Maar het woord van God is niet geboeid! 10 Daarom wil ik alles verdragen voor de mensen die door God zijn geroepen. Want ik wil dat ook zij worden gered door Jezus Christus en het heerlijke eeuwige leven zullen krijgen.

11 Dit is de waarheid: als we met de Heer zijn gestorven, zullen we ook met Hem leven. 12 Als we vasthouden aan het geloof, zullen we ook met Hem als koningen heersen. Als we zeggen dat we Hem niet kennen, zal Hij ons ook niet willen kennen. 13 Maar als wij niet trouw zijn aan Hem, blijft Hij toch trouw aan ons! Want Hij kan niet ontrouw zijn aan Zichzelf.

Waarschuwing tegen mensen die verkeerde dingen leren

14 Leer de mensen deze dingen. Zeg hun ook namens de Heer dat ze geen ruzie met elkaar moeten maken. Want ruzie is nergens goed voor. Het is alleen maar slecht voor het geloof van de mensen die het horen. 15 Doe je uiterste best om God goed te dienen. Zorg dat je je niet hoeft te schamen voor het werk dat je hebt gedaan. Zorg er dus voor dat je Gods woord van de waarheid op de juiste manier leert, uitlegt en toepast. 16 Maar blijf vér bij zinloze discussies vandaan. Want mensen die zich daarmee bezighouden, raken steeds verder bij God vandaan. 17 Bovendien besmetten die discussies de gemeente: ze verspreiden zich door de gemeente zoals kanker zich door een lichaam verspreidt. Hymeneüs en Filetus zijn van zulke mensen. 18 Zij zijn helemaal verkeerd bezig. Want ze beweren dat de opstanding van de doden al is geweest. Daardoor zijn sommige mensen hun geloof kwijtgeraakt.

19 Maar het fundament van ons geloof is door God gelegd. Het ligt rotsvast. Op dat fundament staat geschreven: 'De Heer kent de mensen die bij Hem horen,' en: 'Iedereen die bij Christus hoort, moet stoppen met het doen van slechte dingen.'

20 Een rijk man heeft in zijn huis niet alleen borden en bekers van goud en zilver. Hij heeft ook borden en bekers van hout en aardewerk. De gouden en zilveren borden en bekers zijn voor op tafel. De andere zijn alleen voor het werk in de keuken. 21 Als je stopt met het doen van slechte dingen, ben je als zo'n gouden bord of beker: de Heer kan je goed gebruiken voor een mooie taak. Je bent dan geschikt voor elke taak die Hij je wil geven.

Read full chapter

The Appeal Renewed

You then, my son,(A) be strong(B) in the grace that is in Christ Jesus. And the things you have heard me say(C) in the presence of many witnesses(D) entrust to reliable people who will also be qualified to teach others. Join with me in suffering,(E) like a good soldier(F) of Christ Jesus. No one serving as a soldier gets entangled in civilian affairs, but rather tries to please his commanding officer. Similarly, anyone who competes as an athlete does not receive the victor’s crown(G) except by competing according to the rules. The hardworking farmer should be the first to receive a share of the crops.(H) Reflect on what I am saying, for the Lord will give you insight into all this.

Remember Jesus Christ, raised from the dead,(I) descended from David.(J) This is my gospel,(K) for which I am suffering(L) even to the point of being chained(M) like a criminal. But God’s word(N) is not chained. 10 Therefore I endure everything(O) for the sake of the elect,(P) that they too may obtain the salvation(Q) that is in Christ Jesus, with eternal glory.(R)

11 Here is a trustworthy saying:(S)

If we died with him,
    we will also live with him;(T)
12 if we endure,
    we will also reign with him.(U)
If we disown him,
    he will also disown us;(V)
13 if we are faithless,
    he remains faithful,(W)
    for he cannot disown himself.

Dealing With False Teachers

14 Keep reminding God’s people of these things. Warn them before God against quarreling about words;(X) it is of no value, and only ruins those who listen. 15 Do your best to present yourself to God as one approved, a worker who does not need to be ashamed and who correctly handles the word of truth.(Y) 16 Avoid godless chatter,(Z) because those who indulge in it will become more and more ungodly. 17 Their teaching will spread like gangrene. Among them are Hymenaeus(AA) and Philetus, 18 who have departed from the truth. They say that the resurrection has already taken place,(AB) and they destroy the faith of some.(AC) 19 Nevertheless, God’s solid foundation stands firm,(AD) sealed with this inscription: “The Lord knows those who are his,”(AE) and, “Everyone who confesses the name of the Lord(AF) must turn away from wickedness.”

20 In a large house there are articles not only of gold and silver, but also of wood and clay; some are for special purposes and some for common use.(AG) 21 Those who cleanse themselves from the latter will be instruments for special purposes, made holy, useful to the Master and prepared to do any good work.(AH)

Read full chapter

92 Een psalm voor de sabbat.

Het is goed de Here te prijzen.
God, Allerhoogste,
het is goed lofliederen te zingen
tot eer van uw naam.
Het is goed ʼs morgens vroeg al te spreken
over uw goedheid en liefde
en ʼs nachts over uw trouw.
Het is goed om U te loven
met de snaarinstrumenten:
de harp en de citer
of het tiensnarige instrument.
Er is grote blijdschap in mijn hart, Here,
als ik denk aan alles wat U doet.
Ik juich over alles wat U hebt gemaakt.
Here, alles wat U doet is ontzagwekkend,
uw gedachten zijn heel diep en wijs.
Een mens zonder verstand begrijpt het niet
en ook dwazen kunnen er niet bij.
Het lijkt wel
of bij de ongelovigen alles voor de wind gaat,
of zondaars alleen maar gezondheid en voorspoed kennen.
Maar toch zult U ze vernietigen.
Alleen U, Here, neemt de hoogste positie in.
Voor eeuwig.
10 Kijk, Here, uw vijanden
zullen vernietigd worden.
Alle zondaars
zullen worden verspreid over de aarde.
11 U hebt mij sterk gemaakt
en mij U toegeëigend.
12 Als mensen het op mij voorzien hebben,
ken ik geen angst.
Inderdaad hoor ik verhalen over zondaars
die uit zijn op mijn ondergang.
13 Gods volgelingen
zullen groeien en bloeien als palmbomen,
hoog opgroeien als de cipressen
in de bossen van de Libanon.
14 Als zij eenmaal zijn geplant in het huis van de Here,
groeien zij dichtbij Hem op.
15 Ook als zij al heel oud zijn,
zal hun leven nog vruchtbaar zijn,
zij lijken op gezonde, jonge mensen.
16 Zij vertellen over de Here,
hoe rechtvaardig en oprecht Hij is.
Hij is de rots waarop ik leun.
Hij kent geen onrecht.

93 De Here is de grote Koning,
Hij is bekleed met koninklijke waardigheid.
Zijn gordel is kracht.
De wereld kan niet wankelen
als God haar beschermt.
Al van eeuwigheid af regeert U op uw troon,
deze staat vast gefundeerd.
Here, het water bruist,
het laat zijn stem horen
en zingt bruisend tot uw eer.
En boven het daverende geluid
van al dat water, van al die zeeën,
is de grootheid van de Here zichtbaar.
Alles wat U zegt, is waar.
Wij kunnen U vertrouwen.
Alles aan U is heilig als een waardevol sieraad.
Dat blijft zo tot in eeuwigheid, Here.

Psalm 92

Een lied voor de heilige rustdag.

Het is goed om U te prijzen,
liederen te zingen voor U, de Allerhoogste God!
Laten we van de vroege ochtend tot de late avond
over uw liefde en trouw vertellen
Laten we elke dag muziek voor U maken
op de harp en de citer.
Want ik ben blij over wat U heeft gedaan.
Ik zal daarover juichen.
Wat doet U geweldige dingen, Heer.
En wat heeft U diepe gedachten!
Iemand die niet met U leeft, begrijpt ze niet.
Een dwaas kan er niets van begrijpen.

Het lijkt alsof het altijd goed gaat
met de mensen die zich niets van U aantrekken.
Ze groeien zo snel als gras.
Ze groeien en bloeien.
Maar uiteindelijk worden ze voor altijd vernietigd.

U bent de Allerhoogste God.
Heer, U regeert voor eeuwig.
10 Maar met uw vijanden loopt het slecht af.
Ze zullen uiteen worden gejaagd en worden vernietigd.
11 Maar met mij gaat het goed
en in U ben ik zo sterk als een stier.
U verfrist mij en geeft mij kracht.
12 Ik ben niet bang voor de mensen die op me loeren.
Ik hoor zonder angst dat ik vijanden heb.

13 Als je leeft zoals God het wil, zal het goed met je gaan.
Je zal groeien als een palmboom,
hoog worden als een cederboom op de Libanon.
14 Je bent dan geplant
op het voorplein van het heiligdom van onze God.
15 Zelfs als je oud bent geworden,
zullen er nog vruchten aan je groeien.
Je zal nog steeds fris en groen zijn.
16 Aan jou zal te zien zijn dat de Heer eerlijk en rechtvaardig is.
Je kan op Hem vertrouwen.
Hij is nooit oneerlijk.

Psalm 93

De Heer regeert.
Hij heeft de hoogste macht.
Hij is de machtigste Koning.
Daardoor staat de wereld stevig.
U bent er altijd geweest.
Al vanaf het eerste begin bent U Koning.
U regeert voor eeuwig.
Rivieren bruisen, Heer,
rivieren bruisen en schuimen.
Maar machtiger dan de stem van het water,
machtiger dan het gebulder van de zee,
is de machtige Heer in de hemel.
Uw woorden zijn te vertrouwen.
De plaats waar U woont, is heilig, voor eeuwig.

Psalm 92[a]

A psalm. A song. For the Sabbath day.

It is good to praise the Lord
    and make music(A) to your name,(B) O Most High,(C)
proclaiming your love in the morning(D)
    and your faithfulness at night,
to the music of the ten-stringed lyre(E)
    and the melody of the harp.(F)

For you make me glad by your deeds, Lord;
    I sing for joy(G) at what your hands have done.(H)
How great are your works,(I) Lord,
    how profound your thoughts!(J)
Senseless people(K) do not know,
    fools do not understand,
that though the wicked spring up like grass
    and all evildoers flourish,
    they will be destroyed forever.(L)

But you, Lord, are forever exalted.

For surely your enemies(M), Lord,
    surely your enemies will perish;
    all evildoers will be scattered.(N)
10 You have exalted my horn[b](O) like that of a wild ox;(P)
    fine oils(Q) have been poured on me.
11 My eyes have seen the defeat of my adversaries;
    my ears have heard the rout of my wicked foes.(R)

12 The righteous will flourish(S) like a palm tree,
    they will grow like a cedar of Lebanon;(T)
13 planted in the house of the Lord,
    they will flourish in the courts of our God.(U)
14 They will still bear fruit(V) in old age,
    they will stay fresh and green,
15 proclaiming, “The Lord is upright;
    he is my Rock, and there is no wickedness in him.(W)

Psalm 93

The Lord reigns,(X) he is robed in majesty;(Y)
    the Lord is robed in majesty and armed with strength;(Z)
    indeed, the world is established,(AA) firm and secure.(AB)
Your throne was established(AC) long ago;
    you are from all eternity.(AD)

The seas(AE) have lifted up, Lord,
    the seas have lifted up their voice;(AF)
    the seas have lifted up their pounding waves.(AG)
Mightier than the thunder(AH) of the great waters,
    mightier than the breakers(AI) of the sea—
    the Lord on high is mighty.(AJ)

Your statutes, Lord, stand firm;
    holiness(AK) adorns your house(AL)
    for endless days.

Footnotes

  1. Psalm 92:1 In Hebrew texts 92:1-15 is numbered 92:2-16.
  2. Psalm 92:10 Horn here symbolizes strength.

De zweep is er voor het paard, het bit is er voor de ezel en de roe is er voor de rug van de dwaas.
Ga niet in op de woorden van een dwaas, anders verlaagt u zich tot zijn niveau.
Weerleg de woorden van een dwaas, anders denkt hij misschien dat hij nog gelijk heeft ook.

Read full chapter

De zweep is voor het paard, de teugel voor de ezel,
en de stok voor de rug van dwazen.

Antwoord een dwaas mens niet met een grap,
want dan lijk je net zo dwaas als hij!
Geef hem een antwoord dat hij met zijn dwaasheid verdient.
Anders verbeeldt hij zich nog dat hij wijs is.

Read full chapter

A whip for the horse, a bridle for the donkey,(A)
    and a rod for the backs of fools!(B)
Do not answer a fool according to his folly,
    or you yourself will be just like him.(C)
Answer a fool according to his folly,
    or he will be wise in his own eyes.(D)

Read full chapter